BELEVENISSEN VAN ANTOON SPAANSEN, DEEL 3 y^o|g van de belevenissen van Antoon Spaansen, geboren in 1904, geschreven begin 1979. De teksten tussen haakjes zijn toevoegingen van de redactie. Ik leefde dat zomertje (1927) vrij rustig, maar toen werd het Tuitjenhornse kermis, die was zo mooi als ik nog nooit had meegemaakt. We genoten ontzettend en zweetten drie dagen lang. Ik was toen met een pittig, maar erg min meisje, een Zutje uit het Waarland, maar dat was ook maar voor een keer, al hadden we samen erg genoten. Toen kwam de winter al weer aan en we gingen weer garen voor het grote feest, wat ze tegen woordig carnaval noemen, maar toentertijd heette het potvertering. De laatste zaterdag voor de vasten moest na het lof (kerkdienst) de pot er aan geloven. Je leefde er echt naartoe, maar je moest wel een meisje meenemen en dat was voor sommigen een heksentoer, omdat ze echt geen meisje durfden te vragen. Maar als het zo ver was kwam toch iedereen met iemand aan. Deze keer zat het mij niet mee, omdat ik een hele tijd niet op het dorp geweest was en dan deugde je niet erg en de meisjes moesten mij eigenlijk niet zo erg meer. Ik was enkel goed als er gedanst moest worden, want dat kon ik als de beste. Ik kon niks op de kop tikken en had weinig zin om een meisje te vragen, maar ja, je leefde ontzettend naar het feest toe. De vrijdag ervoor stootte ik weer mijn neus en het zag er slecht voor mij uit. Maar het liep allemaal goed voor mij af. Mijn vader werkte bij een boer, die wel goed was, maar zijn vrouw was van het echte boerenras en een arbeider was maar niks. De boer had al ruzie gehad met twee ongetrouwde zwagers, want zij betaalde maar acht gulden per week en de boer gaf aan mijn vader negen gulden. Dat kon niet, zomaar een arbeider een gulden meer betalen, dan hielden ze zelf een gulden minder per week over. De bewuste zaterdagmiddag had vader een briefje mee en de boers dochter Anna wilde graag met me naar de potvertering. Haar zuster ging ook heen en wist van de situatie niets af. Ze schreef "ik ga gewoon in mijn goeie kleren naar het lof en dan pik ik je wel op, je zit altijd op de achterste bank". Mijn kameraden hun hoofd stond ook erg goed. Aan het eind van het lof hadden ze vroeger altijd de litanie van Maria. Het ging dan als een echo door de kerk heen "bid voor ons" en dat achter elkaar. Eén van mijn kameraden kreeg opeens een bevlieging en zei luid door de kerk "bid voor ons drieën". Toen keek natuurlijk een derde van de mensen achterom. Wij hadden pret en we gingen verheugd naar de potver tering. Om zes uur 's morgens was het af en dan moesten we eerst te kerk. Daar deden we een dutje en toen doken we in bed. Het was makkelijk, want Anna zei dat ik haar niet thuis hoefde te brengen. Ze zei dat ze alleen wel thuis zou komen en ze dacht dat er wel wat voor haar op zou zitten. Deze film, want dat was het, was ook weer over. Wat keek iedereen toen ik na het lof ook het café van Bleeker instapte, maar we hebben erg genoten. Het weekend erop kwam Anna's moeder bij ons en ze zei tegen mijn moeder, ik heb liever dat mijn Anna op het kerkhof beland dan dat ze met jouw Toon omgaat. Daar had mijn moeder niet van terug al had ze anders gerust wel haar woordje klaar. Ik kreeg werk bij Post in Zijdewind en Post had 500 telefoonpalen aangenomen om op te zetten. Je moest met vier man wezen en dan gingen er dagelijks twintig van die zware telefoonpalen de grond in. Na dit klusje zei Post, ik kan nog een klus krijgen, vier (g)ierkel- ders graven en betonnen als jullie er zin in hebben. Dat hadden we vanzelf en zo hadden we weer voor een maand of vijf werk. Dat was dus de hele zomer. De ene week verdiende we meer dan de andere. Maar zo door de bank genomen was het echt niet gek. Post viel het op dat het geld me niet zo veel scheelde en vroeg me waarom. Ik vertelde dat ik mijn geld overgaf en twee en soms drie gulden voor mezelf hield. De kermissen kwamen er weer aan. We waren in het Waarland aan het palen zetten en Post had gezegd als er vijftien palen in staan, mogen jullie wel even te kermis in het Zijdewind. Dat gebeurde natuurlijk en we kwamen in ons werkgoed en niet veel geld op zak op de ker mis. Ik raakte toen met een meisje van Bakker, Aafje heette ze en haar vader was wethouder en ook nog erg streng voor zijn dochters. Om tien uur moest ze thuis zijn. Aafje vroeg "Toon heb je al gegeten?". "Nee", zei ik, maar wel veel -18-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2010 | | pagina 20