BEROEPEN IN DE VOC
Onze mannen beoefenden in dienst van de VOC zeer gevarieerde beroepen, van hooploper
tot zelfs schipper, een van de hoogste rangen aan boord. Maar wat hielden die beroepen nu
precies in? Hieronder volgt een omschrijving.
Bosschieter
Lager scheepsvolk. Maandloon in 1650
f.10,-, in 1749 f.10,-/12,-.
Ook kanonnier of busschieter genoemd (bus is
een oud woord voor kanon). Bediende het ge
schut.
Bottelier
Onderofficier. Maandloon in 1650 f. 23,- en
in 1749 f. 20,-.
Hield zich bezig met de distributie van voedsel
en drank. Leverde onder andere het dagelijkse
rantsoen aan de kok, die de gehele bemanning
van voeding moest voorzien. De bottelier moest
tevens wekelijks de schipper op de hoogte
houden van de voorraad. Van de vaten drank
moest hij bijhouden hoe ver zij leeg waren. De
bottelier werd bijgestaan door een botteliers-
maat, de kuipers en enkele matrozen, ook wel
'ruimsgasten' genoemd.
Botteliersmaat
Onderofficier. Hulpje van de bottelier.
Hooploper
Lager scheepsvolk. Maandloon in 1749 f.7,-.
Matrozen in lage rang, ongeoefende matroos,
lichtmatroos.
Jongmatroos
Lager scheepsvolk. In opleiding. De matrozen
kwamen vaak uit de laagste sociale milieus of
waren opgegroeid in een weeshuis en deden
het overgrote deel van het scheepswerk.
Konstabelsmaat
Onderofficier. Maandloon in 1749 f. 14,-.
Hulpje van de konstabel, die zorg droeg zorg
voor geschut en munitie. Als de kanonnen niet
gebruikt werden moest de konstabelsmaat er
voor zorgen dat ze stevig werden vastgebon
den, zodat ze tijdens een storm niet zouden
gaan rollen. Tevens moest hij om de week vier
a vijf keer het kruid keren en de vaten heen en
weer rollen, om te voorkomen dat het kruid zou
gaan klonteren. Was ook verantwoordelijk voor
de handwapens aan boord. De konstabel had
een of meer konstabelsmaten onder zich, en vijf
of zes busschieters.
Kwartiermeester
Onderofficier. Maandloon in 1749 f. 14,-.
Rang onder de bootsman; hij deelde met hem
de taken. Kwartiermeesters stonden tussen de
groepen matrozen en de bootslieden in. Ze
hadden de directe controle over de man
schappen, deelden het eten uit en zagen toe op
de orde tijdens het schaften. Ze waren dan
bakmeester. De kwartiermeesters gingen mede
op wacht, moesten het volk voor de volgende
wacht wekken en er voor zorgen dat roerganger
en uitkijk werden vervangen. Ook moesten ze
er op toezien dat aan het eind van een wacht
gepompt werd, om een droog schip aan de
volgende wacht over te dragen. De kwartier
meesters waren verantwoordelijk voor de lam
pen bij de kompassen en de lantaarns op het
schip. Als de boot of sloep van boord ging
moesten zij deze in gereedheid brengen. Ook
moest één van hen meevaren.
Matroos
Lager scheepsvolk. Maandloon in 1749 f.8 - tot
9,---
De matrozen deden het overgrote deel van het
scheepswerk en kwamen vaak uit de laagste
sociale milieus of waren opgegroeid in een
weeshuis.
Metselaar
Handwerksman, ging in Azië voor de VOC
werken.
Molenmaker
Handwerksman, ging in Azië voor de VOC
werken.
Ondertimmerman
Onderofficier. Maandloon in 1749 f.8,- tot 9,-.
Komt onder de oppertimmerman.
Oppertimmerman
Onderofficier. Maandloon in 1650 f.36,- en in
1749 f.48,-.
De oppertimmerman is de eerste verantwoor
delijke timmerman en heeft de zorg voor het
onderhoud van het schip, de boten en de sloe
pen. Een oppertimmerman moest masten en
ander rondhout kunnen vervaardigen. Gewoon
lijk waren er op uitgaande schepen vier of zes
timmerlieden aan boord, soms wel acht.
-16-