dan vaak een lading mee voor Arnhem of
Nijmegen. Dat kon van alles zijn, maïs of zelfs
bananen. De knecht kreeg ook altijd een klein
gedeelte van dat lekkers. Dat kwam goed uit
want om de week ging ik naar huis en daar was
bittere armoede. Ik verdiende zeven en een
halve gulden.
Een rijksdaalder was er voor thuis, een
rijksdaalder voor wassen en naaien en een
gulden moest ik opsparen voor een nieuw pak
of een overjas, die waren toen nog niet zo duur
en ik dan liep er altijd netjes bij. De wasvrouw
was een zuster van de schipper en net zo oud
als ik. Ze woonde met haar ouders in een
winkeltje in Edam. Als we daar stenen losten op
de steenwerf bracht ik de wasvrouw vaak een
bezoek. Ik betaalde 1,50 voor de was en
1,00 voor de onderkleren. Dat ging drie jaar
goed, toen kreeg ik zelf een schip, net als de
baas ook een van 100 ton met een nieuwe
motor er in. Toen hij klaar was hebben de baas
en ik hem opgehaald en een beetje
gemeubileerd, want ik had zelf niets.
Er was nog heel wat in gebleven van de vorige
eigenaar, die aan de wal was gaan wonen. Hij
had hem half gemeubileerd verkocht en de rest
werd netjes aangevuld met potjes en pannetjes,
stoffer en blik. Toen ik ging varen was alles zo'n
beetje kompleet.
Ik kreeg een knechtje, het zoontje van de baas.
Hij was elf jaar oud en vond het prachtig om te
varen. We voeren veel samen, maar ook nogal
eens apart en dan smokkelde we wel eens een
sleepje van vijf gulden en we liepen ook wel
eens achter de bak in de buiksloot, dat gaf goed
al was het wel zwaar werk. Elke keer die zware
bak naar beneden trekken. Daar kregen we
twee en een halve gulden voor en ik deelde
bijna altijd met Jan, want dan vertelde hij het
niet tegen zijn vader.
We hadden zodoende een aardig zakcentje. Ik
kon het goed met Jan hebben en we besloten
om samen een fiets op te sparen van wat we
extra verdienden. We deden alles in een potje
en binnen twee maanden konden we een fiets
kopen. Eerst ging alles goed, maar samen goed
zegt men is geen goed en dat kwam uit. Jan
ging veel naar huis, of beter gezegd aan boord
en dan mocht ik op de fiets. Ik betaalde de tram
naar Edam.
In de zomer kwam het zusje om de fiets en toen
heb ik wat gegaard en moeder in de zomer niet
betaald. Toen had ik 25 gulden bij elkaar en
kocht ik de halve fiets van Jan terug. Jan werd
een beetje lastig en hij werd vervangen door zijn
broertje Toontje die ondertussen ook 11 was
geworden. Die kon echter niet van huis en het
duurde dus maar erg kort.
Alleen mag je echter niet varen dus kwam er
een vreemde. Met die jongen ging het
uitstekend. Hij was niet verwend, deed wat hij
kon en al waren we samen 30 jaar, we hebben
nooit pech gehad. Er was niet veel werk voor
boten met een motor, maar wij verdienden ons
kostje wel. We lagen in Buiksloot en daar was
genoeg werk.
De baas had echter bijna niet te eten en nam
ons werk over. Ik moest maar voor 6 weken
naar huis met een half loon en mijn knecht bleef
bij de schipper aan boord. Hij was wees en de
schipper kon wel een knechtje gebruiken met
vier kleine en twee grote jongens. Ik ging dus
naar huis en ging met mijn broer Jan mee naar
Obdam om piepers te rooien. Ik heb die zes
weken goed verdiend en schreef de motorbaas
iedere week, maar vertelde hem niet wat ik
verdiende. Ik hield echter wel een centje over.
We woonden thuis nog steeds in de ark, maar
moeder zocht steeds naar een huis. Toen ik
weer terug ging naar mijn oude baas, was er
weer werk genoeg.
Toen ik drie weken weg was hoorde ik dat we
eindelijk in een huis gingen wonen. In die schuit
had ik een paar broers verloren aan TBC en
Piet mijn jongere broer was ook niet sterk en
had een ziekte onder de leden. Hij was vaak
benauwd en sliep 's nachts veel buiten. Hij had
een hondekar, ik heb van hem en zijn kar nog
een foto, en scharrelde in groenten. Ik heb een
erg mooie tijd gehad als varensgezel omdat ik
helemaal niets gewend was. Later kreeg hij een
kettewagen. Als ik thuis was dan hielp ik hem
veel met geld en ook als hij een bultje op moest,
ook hielp ik hem aan een beetje handel zoals
een beetje haring, een stuk worst of wat er toen
zoal was.
Piet kocht voor 19 gulden een vat haring van
1000 stuks. Dat was nog lang geen verkoopbare
haring. Hij moest eerst gezouten worden, een
beetje opgeknapt worden en dan in een beetje
karnemelk 10 minuten staan. Dan waren ze pas
lekker en wist hij er een dubbeltje per stuk voor
te vangen. Maar als ik er niet was namen ze
hem te pakken en verdiende hij niets.
Ik ben varende weg veel thuis geweest, omdat
ik door de week wat langer werkte en de baas
het allemaal wel goed vond.
-24-