Batavia is de reis naar Soekaboemie ondernomen alwaar de Politieschool gevestigd was en een studie gevolgd moest worden in "Indonesiese culturele zaken", zoals het toen bestaande "adat recht". Ze hadden niet vermoed dat Nederland ook in zijn, in afstanden rijke en uitgebreide kolonie met zeer primitieve levensomstandigheden en levensgevaar (vooral in de buitengewesten), haar ambtenaren niet al te gul of overeenkomstig zou behandelen. Tijdens het jaar in Soekaboemie bestond de huisvesting uit een van bamboe materiaal opgetrokken huisje zoals op bijgaande foto. Daarop staan afgebeeld moeder Elize en zoontje Frits met de eerste van de tijdens de Indische jaren talloze bedienden. Na Soekaboemie werd Jo (door zijn vrienden en collega's "Berk" genoemd) naar Toboalie, gelegen op het Banka tin eiland aan de oostkust van Sumatra, overgeplaatst. De politiepost bestond uit een uit de VOC-tijd stammend fort, groot en zeer ruim met een lange opgeworpen dijk waarop aan het einde een soort theehuisje was gebouwd. Behalve datgene wat privé besteld werd en wat als aangevoerde foerage van het 45 man sterke politie bestemd was, was er niets te koop. Er waren enkele "winkels van Sinkel" aanwezig in de, aan het einde van het 135 kilometer lange zandpad liggende, "hoofdstad" van Banka, de plaats Pangkal Pinang. Deze voorzagen overwegend slechts in de plattelands behoefte aan kruidenierswaren en goederen zoals rijst, blikjes met ingemaakte vis, sarongs, kabaja's, potten, pannen etc. De verkrijgbare meubels waren eenvoudig en van hout en bamboe in elkaar 'gefabriekt'. Alles bezien nogal tegenvallend voor mensen uit een grote Nederlandse stad met toentertijd heel wat meer keuze en gerief. Verse groenten en verse vis waren in Toboalie niet te koop. Karbouwen- en geitenvlees wel. Ook varkensvlees wat Chinezen van tijd tot tijd aan de man brachten was er te koop. Jo besloot dus om kippen en eenden te fokken en groenten in de overvloedig geile (=vruchtbare) grond te verbouwen. Hij kocht ook een getrainde aap die op bevel "Kees Kees" de klapperboom inklom en met verschillende enthousiaste keelgeluiden de kokosnoten rond draaide en afwierp. Moeder Elize en zoontje Frits met de eerste van de tijdens de Indische jaren talloze bedienden. Jo kocht ook een prauw met een 80 meter lang net. Daarmee werd elke week vis gevangen voor de familie en de gezinnen van de man schappen. Zo ontwikkelde zich aan de zuidpunt van het eiland een klein paradijs. Zondags werd in de ruime voorgalerij van het zeer ruime huis door de bezoekende pastoor de H. Mis gelezen voor de in de omgeving wonende katholieken van de Banka Tin Winning maatschappij. Helaas werd Jo overgeplaatst naar Pankal Pinang. Het is te begrijpen dat bij het vertrek heel wat treurige tranen gestort zijn door de familie en de politiemannen die deze jonge inspecteur van politie, waarmee zij van tijd tot tijd mee op dagenlange "patrouilles" gingen, op handen droegen. Die dagenlange marsen door de rimboe waren nodig om illegale arak (alco- hol)-stokerijen en opium snuiverijen, die ten nadele van 's lands Kas door de Chinezen bedreven werden, op te sporen. Interessant is het volgende: op een van de speurtochten werden Jo en vijf politiemannen aangevallen door een zwerm kwaadaardige bosbijen. Daar was maar één mogelijkheid om dood en ellende te ontlopen. Dat was om met behulp van een stuk holle, langs de kalie (rivier) groeiende bamboe, in de rivier te duiken en snorkelend onder water te blijven tot het gevaar -19-

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2006 | | pagina 21