was soms met de blote handen niet vast te houden en met grote plukken hooi in de handen en met korte rukken lukte het dan meestal wel. Aan de hand van de temperatuur van het ijzer en de kleur van het plukje hooi werd er bepaald wat en waar er iets moest gebeuren. Bij matige broei kon men volstaan met een gat in het hooi te maken, want meestal was het een betrekkelijk kleine plek waar de broei zat. Dit was zeer slecht en warm werk. De lucht was verzadigd met waterdamp en had een sterke scherpe broeigeur. Was het zo dat 1 dag na het steken van het gat de temperatuur flink was gedaald, dan moest het gat weer dicht om schimmelvorming te voorkomen. Langzaam moest het vocht er uit broeien totdat het juiste drogestof gehalte was bereikt. Wanneer het te snel af koelde was de broei er vaak helemaal uit. Het laatste vocht bleef dan in het hooi zitten en er was een ideaal klimaat voor schimmelvorming. Het was natuurlijk zaak om niet te lang te wachten met het maken van een gat wanneer men het niet vertrouwde, om erger te voorkomen. Het kwam voor dat het zo erg was dat al het hooi er uit moest en soms, uit voorzorg, de brandweer werd gevraagd om er bij te komen om actie te ondernemen in geval bij toetreding van de lucht - en dat gebeurde wanneer het los kwam - het hooi spontaan vlam vatte. Buren, vrienden en kennissen werden gevraagd te helpen wanneer het zo erg was. Het werd beschouwd als burenplicht en de hulp kwam spontaan. Er zat ook iets van sensatie in een hele ploeg volk die goed werd voorzien van eten en vooral drinken. Je moest elkaar vrij snel af lossen want op de slechtste plekken hield je het niet lang vol. Meestal werd het hooi buiten weer op hopen gezet om naderhand weer naar binnen gehaald te worden. Onnodig te vermelden dat het met de kwaliteit van het hooi niet best meer gesteld was wanneer het zo heet was geweest. De verteerbaarheid was slecht en niet zelden traden er spijsverteringsstoornissen bij de koeien op. Ook kwam het voor dat men niet wist dat het op een plek zeer heet was. Het was niet altijd waarneembaar en met peilen zat men er soms naast. De spontane brand door hooibroei was dan soms het gevolg. Dat gebeurde altijd in de nazomer of in de herfst. De broei zat er zo lang in dat het hooi kurkdroog was en dan was soms tocht of een andere vorm van luchttoetreding voldoende om alles in lichter laaie te zetten. Het gebruik van het eerste hooi in de herfst, wanneer de koeien weer naar stal gingen en voer moesten hebben, kon dan spontane brand betekenen. Om het probleem van hooibroei te voorkomen werd er vooral na de tweede wereldoorlog begonnen met het op ruiters zetten van het hooi. Een goed opgezette ruiter met hooi kon lange tijd buiten blijven staan, zonder dat de kwaliteit achteruitging, tot het hooi voldoende droog was om in te schuren. Het risico van een zomerstorm was er wel en niet zelden gebeurde het dat ze gedeeltelijk uit elkaar waaiden. Door het intensieve gebruik van het land na de tweede wereldoorlog, meer stuks vee per hectare en meer kunstmestgebruik, werd het gewas bladrijker en zwaarder waardoor de hooiwinning op de gewone oppers niet meer ging: het werd nooit droog. De hooiruiters waren een uitkomst. Het gaf echter veel werk en de zomerstorm bleef een verschrikking. Toen na enkele jaren het ventileren van hooi in huis technisch mogelijk bleek, vond dat snel ingang. Wanneer er voor gezorgd was dat de lucht goed verdeeld overal door het hooi kwam, werkte het perfect. Het betekende wel dat de ventilator, vooral in het begin, dag en nacht draaide en dus voldoende capaciteit moest hebben. De echte oplossing kwam eigenlijk gelijktijdig met de ruilverkaveling, toen het inkuilen van gras in zwang kwam. Ook was de voederwinning door de grote opraapmachines vrijwel volledig te mechaniseren. Dit maakte de veldperiode veel korter en er was dus veel minder weerrisico. Het resultaat was een veel beter product en geen hooibroei meer. Jan Kraakman. EEN OUDE VERREKENING In Coog-blik vonden we een mooi artikel over de winkel van de opa van M. (Thijs) Dekker. Met zijn toestemming nemen we het over en breiden het nog wat uit. Het artikel geeft een mooie kijk in de periode van de jaarwisseling 1800-1900. Heel zijdelings heeft het ook nog iets met het jaar van de boerderij te maken. Want toen eenmaal de schuur gebouwd was en de eerste kool opgeslagen, begon men te denken aan de bouw van een boerderij. Daar ging een paar jaar overheen, maar in 1911 kon Hillebrand en zijn gezin in de ten noorden van de schuur gebouwde stolp boeren en bouwen. Zijn

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 2003 | | pagina 9