de deur met het verzoek of we asjeblieft weg wilden gaan, want Antje kon't niet uitstaan in der
hoofd. Mantje kon, als je haar gedag zei, zo lollig zeggen, dag, hur, tje en daar alle meisjes in die
tijd Geertje, Grietje, Antje, Doortje of Marietje heetten, was dat natuurlijk altijd goed. Wie je was,
zag ze niet.
Als de aardbeien rijp waren, mocht ik altijd een schaaltje brengen. Dat vond ik dan het toppunt van
geluk, binnen te mogen gaan in dat altijd gesloten huisje. Ze waren blij, ik kreeg koffie en mocht
mooie ouderwetse knipsels zien. Pas veel later kwam ik te weten, dat ze eigenlijk Antje en Mantje
Overtoom heetten.
Oude, bijzondere mensjes vond ik erg interessant. Er was ook een Geertje Stroper, van wie
gezegd werd, dat ze soms eten bracht op het graf van haar man. Hoe ik het klaarspeelde weet ik
niet, maar ik heb me een keer haar huisje binnengesmokkeld en met haar aan tafel gezeten. Er
stond een korst van een kaas op tafel, helemaal uitgehold, waar ik met verwondering naar keek en
haar poes, op tafel gezeten, af en toe smakelijk aan likte. Nog typischer was Antje Bregman,
wonende in het huis, waar nu Wed. Dekker met 3 zoons woont, bij wie volgens mijn vriendinnen,
de muizen van tafel aten en Antje er af en toe één een tik gaf met de woorden "vooruit, jij heb al
had". Dan was er Arie Mosch, onze kleptomaan, die heel gemoedelijk zei, als iemand vroeg of hij
zijn kloet soms had, 'k weet niet hoor, koik maar ders op zolder". Riek Rosloot was ook een
bekende figuur met haar manufacturen. De spelden werden netjes voor de klanten uitgeteld en als
er één zei "kijk, die is krom", zei Riek, "dat zeg ik ok, die is krommerdebom" en als ze wegging
"dank je voor je centen, vrouw". Schaatsenrijden, dat kon Riek goed. Ik heb wat jaloers gekeken
als ze met hul en boerenhoedje op en Fries bontje voor, zo lustig rondzwierde en ik met de
schaatsen naast de schoenen probeerde vooruit te komen. Oude Teet, oude ter onderscheiding
van Teetje haar dochter, die volgens mij ook al oud was, was weer een heel ander genre. Ze had
Teetje, ik geloof van met nog 6 andere kinderen, gekregen, zonder man zoals ze zelf zei. Teet zei
maar zo, ieder krijgt zijn deel, met of zonder man. Ook hadden we in die tijd een goede, oude
pastoor, hij heette Willems, had lang wit haar met daarop een kalotje een lang, wijd, zwart kleed
aan. Op kermismaandag of dinsdagmorgen liet hij de Warmenhuizer jeugd gratis draaien in de
draaimolen. Een keer stapte hij op me af en vroeg of ik ook al gedraaid had. "want" zei hij, "ik hoor
ze dan wel van, de Protestante magge niet, maar het is voor alle kinderen van Warmenhuizen".
Dan had je zo de geregelde bezoekers van ons dorp, b.v. Swager van Langedijk, die met groente
en vis ventte en waarvan dit gezegde me is bijgebleven "Vrouw, 'k heb bokkenwerk, 'k zal 't maar
op 't bordwerk zetten er mocht katwerk bijkomen". Ook "de Haan", de postbode, die alle dagen met
de post van Alkmaar naar Warmenhuizen liep en omgekeerd, hoorde bij ons dorpsbeeld. Ik ben
eens met hem meegelopen toen ik naar een nichtje ging in Schoorldam, want altijd als ik naar
familie ging, ook in Burgerbrug of Oudkarspel, was het met de benenwagen. Als je dan mee kon
lopen en een beetje praten, kortte dat de weg. Als het regende werd moeders paraplu van groot
formaat opgezet en werden alle mooie dingen, die ik in mijn die zak had, in de baleinen
opgehangen en waande ik me in een aardig kamertje. Soms kon je een stukje meerijden en al was
het op de hoge petroleumwagen, je vond datje verschrikkelijk bofte.
Als 't winter was en de boeren met ar en paard, met pluimen en bellentuig over het sneeuwdek
stoven, heb ik ook vaak gehoopt eens een keer mee te mogen rijden, maar dat is nooit gelukt.
Als Kasper Himmelreich uit Alkmaar ons dorp kwam bezoeken, dan moest je thuis wezen, dat was
gezellig. Ik zie hem nog bij ons pad neerkomen met de grote mars op zijn rug, die vol hing met
sponsen, zeemlappen, stoffers, boenders en handschrobbers en van binnen allemaal laatjes met
snuisterijen, waar ik heerlijk in snuffelen mocht. Dan had je Timmer van Schoort met zijn "Vrouw,
moet nog zand, zand". Nou, dat verkocht wel, want als je geen koegang had om met zand in te
dweilen, deed je toch zeker het straatje voor de deur, want dan was het pas netjes. Dan waren er
de Egmonder mannen en Pettemer vrouwen, die met kriel op de rug schijnbaar vis ventten, maar
eigenlijk bedelden. Ik herinner me een Naatje of Daatje, die maar één oog had en die ik dan ook
erg zielig vond. Met zo'n kriel op de rug ventte ook bakker Mooij zijn brood uit. Kresser, die als hij
door 't dorp sjokte met zijn kistje negotie, altijd door de jongens werd nagezongen van "Kresser is
een rare vent, zoekt de vlooien uit zijn hemd, rijgt ze aan een draadje, speelt er mee soldaatje, zijn
vrouwtje bakt ze in de pan en Kresser smult er lekker van" was een beklagenswaardig mannetje.
Altijd was er wat langs de weg te beleven.
's Voorjaars kwamen de ooievaars op hun nest bij de R.K. kerk en dat was altijd een mooi
nieuwtje, "moeder, de ooievaars benne der weer". Dat ooievaarsnest had voorheen gestaan op het
21