geplaatst met daarop al het beddengoed.
Vaak sliep de hele familie op de open zolder.
Een zekere luxe was het als er provisorische
kamertjes waren gemaakt van lattenwerk en
karton. Het karton was daarna behangen. Deze
kamertjes moesten met de schoonmaak van een
nieuw behangetje worden voorzien. Was er nog
wat over dan kreeg het nachtkastje, vervaardigd
van een oude sinaasappelkist op zijn kant, ook
een nieuw jasje van behang. Dit soort meubilair
werd wel eens spottend een 'Spaans
ameublement' genoemd.
Beneden
Beneden ging ook alles van zijn plaats. Kasten werden leeggehaald en alles wat er uitkwam werd
afgewassen. Karpetten en kleden werden uitgeklopt en soms doorgeboend met azijn en water.
Voordat er stofzuigers waren moest al het stof worden verwijderd met stoffer en blik. Om te zorgen
dat het stof niet teveel opdwarrelde strooide men vaak theebladen en veegde alles tegelijk weer
op.
Als 'Bruin het trekken kon' kwamen er soms nieuwe gordijnen of vloerkleden. In de eenvoudiger
huizen kwam vaak een geverfde vloer voor. Bruin geschilderd en daarna 'gewikkeld' met een lap in
verf gedoopt. Ook kwam het voor dat men op blote voeten door de verse verf liep. Hierdoor
ontstond een soort imitatie marmereffect dat 'blotebienevurf' werd genoemd. In het midden lag dan
veelal een Chinese mat, soms een 'Opzeeër mat' genoemd, naar de kooplui die vaak uit Egmond
aan Zee kwamen. Brede stroken Genemuider matten kwamen ook voor, meestal vastgespijkerd
aan de vloer.
Sliep men nog in de bedstee dan moest ook daar alle beddengoed uit vandaan gehaald worden. In
vroeger dagen gebruikte men nog stromatrassen die moesten worden opgeschud en soms
bijgevuld met vers stro. Muurtjes in de bedstee werden opnieuw gewitteld en de onderkooi werd,
zoals hiervoor al genoemd, geblikmanusd. De geverfde schotten van de vertrekken werden soms
overgeschilderd, soms ook niet. Om de wat doffer wordende verf weer te laten glimmen werden de
houten wanden met wrijfwas ingesmeerd. Het glom wel, maar of de schilder er zo blij mee was...
De kachel
Een apart verhaal was de kachel, door sommige mensen 'Jan Zwart' genoemd. De kamer was
meestal het enige vertrek met verwarming. Hier brandde de Salamander of Godinkachel in het
koude jaargetij. In het voorjaar moest de kachel uit het zicht verdwijnen. De kachelpijpen werden
afgekoppeld en op oude kranten uitgeklopt met de achterkant van een stoffer. Het roet uit de pijp
moest zo goed mogelijk worden verwijderd. Hierna werden er proppen oude kranten in de pijpen
gedaan, tegen het damp worden, en verdwenen ze achter het zolderluik. De kachel werd met
Zebraglans gepotlood en daarna, weer mooi glimmend zwart, in de schoorsteen geplaatst. Een
kleedje dekte het gat af en een plant op een tafeltje nam de plaats van de kachel in. In principe
kwam de kachel vóór de herfst niet meer tevoorschijn, al werd het daarna nog zo koud. De
schoorsteen was inmiddels door de metselaar al geraagd en van alle roetaanslag ontdaan.
Verboden gebied
Na het schoonmaken mocht men in vroeger dagen de kamer niet meer betreden. In navolging van
de boeren, die in de zomer 'op 't staltje' zaten, vertoefde men in de keuken of het achterend. Bij
bouwers, oftewel de tuinders, verbleef men op de 'kooldars' waar een ruimte was afgeschoten met
oude vloerkleden. Wee diegene die het waagde de schone 'gnappe' kamer te betreden. Het was
met recht verboden gebied.
Het eten tijdens de schoonmaak moest zo gemakkelijk mogelijk te bereiden zijn. Erwten en bonen
en troet stonden in deze periode veelal op het menu, vaak tot verdriet van man en kinderen. Na
het verschonen van de bedden rook het beddengoed zoetig en vreemd. Maar na een paar nachten
slapen hernam het leven weer zijn gewone gang. Tot de volgende schoonmaak.
15