kreeg kinderen die ieder jaar bij opa en opoe op de boerderij logeerden. Het was heel gewoon dat
ze met de kermis dan ook vrienden en vriendinnen meenamen. Aan het eind van zijn leven is
Dorus Stadegaard bij zijn dochter Truus in gaan wonen. Dochter Guurtje is lang ongetrouwd
gebleven. Ze wantrouwde mannen en veronderstelde dat die meer in haar geld dan in haar zelf
geinteresseerd waren. Toen ze al wat te oud was om nog kinderen te kunnen krijgen is ze toch
nog met Hein Dapper uit Schoorl getrouwd, waarna ze bij hem in trok. Dit huwelijk dat goed was,
eindigde al na één jaar door het overlijden van Hein als gevolg van een hartaanval. Guurtje bleef in
Schoorl wonen waar ze als oude weduwvrouw in Sint Jan ter Duin in 1975 aan kanker is
overleden.
De boerderij is in 1928 gekocht door Piet Mosch, die met Wilhelmina Hoebe getrouwd was.
Daarvoor woonden zij in de Fabrieksstraat. Ze hadden toen al acht kinderen, vijf jongens, Thé,
Bertus, Piet, Nico Taris) en Siemen en drie meisjes, Trien, Corrie en Gré. In de Krankhoom
kwam er nog een zusje, Mina, bij. Mosch kocht de boerderij en wat land, maar hij huurde er ook
nog heel wat bij van Truus en Guurtje Stadegaard. Die verhuurden ook land aan de familie
Kraakman en aan Piet Nannes. Deze Piet Nannes bewoonde destijds de zuid-oosthoek van de
boerderij. Het resterende, overgrote deel werd door het gezin Mosch betrokken. Op de koegang,
voor en achter konden 33 koeien gestald worden. De hooiberg en de zolders werden ten volle
benut. De grote boerderij was in wezen nog niet groot genoeg. Eén keer per jaar bracht Mosch de
pacht van het land naar Schoorl en naar Beltrum. Dat deed hij per fiets, maar naar Beltrum deed
hij dat maar één keer, nadien ging hij per spoor. Hij had dan ook het huurgeld van Piet Nannes bij
zich. Truus en Guurtje wilden hun land niet verkopen, maar toen er daadwerkelijk eind zestiger
jaren een ruilverkaveling op til was, zagen ze tegen de drukte op en hebben ze hun landerijen van
de hand gedaan. Bij die ruilverkaveling kreeg Mosch aaneengesloten land aan de Kanaalweg in
Warmenhuizen aangeboden en daardoor kwam enige jaren later de bedrijfsbestemming aan de
Krankhoorn te vervallen.
Piet Mosch had een gemengd bedrijf, waarvan de landbouwpoot in de Fabrieksstraat bleef en de
veeteelt kwam in de Krankhoorn. Hij had allemaal "los" land, het was alleen per schuit bereikbaar.
Zo werd bijvoorbeeld al het hooi met pramen aangevoerd waarna het aanvankelijk met behulp van
paarden tot boven in het vierkant werd opgehesen. Later kwam er een hooitransporteur. De
boerderij die toch wel ruim bemeten was, bleek zoals gezegd te klein te zijn voor de
bedrijfsvoering. Aan de noordwestkant werd een schuur gebouwd bestemd voor drie paarden en
een aantal varkens. Die varkens waren nog scharrelvarkens waarvoor ze het erf aan de noord- en
aan de oostkant van de boerderij mochten benutten. Achter deze "paardenboet" kwam een hok
met schelpen voor de paden. Mosch liet die schelpen uit Egmond komen. Ernaast bevond zich een
zandhok, zand onder andere voor het verfraaien van de koestal in de zomer.
Naast de boerderij, aan de zuidkant, stond tot de tachtiger jaren nog een grote boerderij met een
voorhuis, die onder andere door de aannemer De Nijs werd bewoond en als bedrijf werd gebruikt.
Tegen die boerderij aan liet Mosch nog een tweede schuur bouwen. Deze werd intensief gebruikt.
Zo werd er kaas in gemaakt, de was werd er gedaan en er werd brood in gebakken. Er lag meestal
een enorme stapel koolstrukken in, die vooraf op de mestplaat waren gedroogd. Ze werden er
verstookt en er werd water in een grote koperen ketel mee verwarmd. In de schuur bevond zich
ook het kleine gereedschap voor het bedrijf en voor de huishouding. Er was een rek voor de
melkbussen naast, die daar ofwel buiten danwel binnen werden gereinigd. Tussen de twee
boerderijen lag het grote toegangspad, met de iepenbomen er langs. Die moesten uiteindelijk
allemaal ten gevolge van de iepziekte worden geruimd. Een houten poort met daarop
"Wilhelmina", de naam van moeder Mosch, stond meer open dan dicht.
Er hebben tijdens de oorlog steeds onderduikers in de boerderij gewoond en op het bedrijf
gewerkt. Ze sliepen dan in de bedsteden met de alkoven er voor en konden via de hooiberg een
uitweg vinden. Als er echt gevaar dreigde zochten ze met een "skuitje" een onderkomen in een
van de "veldersboetjes" in het Geestmerambacht. Ook mensen uit de steden die in de
hongerwinter om voedsel kwamen, mochten er overnachten mits ze hun persoonsbewijs als
onderpand afstonden. Dat kregen ze dan de volgende dag bij het ontbijt terug. Mosch had eten
genoeg in voorraad. De Duitsers die er naar op zoek gingen hebben nooit de zakken graan,
8