DE WESTFRIESE ZEEDIJK
Meer dan zes eeuwen is de dijk beeldbepalend in het Westfriese land. De eerste eeuwen als
waterkerende bescherming voor het achterliggende land.
In 1597 werd de Zijpe drooggelegd waardoor de dijk zijn eigenlijke functie verloor, verviel tot
Slaperdijk en nog slechts diende als verbinding tussen de dorpen. De laatste jaren is het een
toeristische en kreeg het de status van provinciaal monument.
Wie waren die mensen die zoveel jaren geleden met primitieve middelen hebben kunnen volbrengen
waar wij nu met ontzag naar opzien? Er is weinig over hen bekend. Wie waren de mensen die, in de
loop der jaren voor het onderhoud zorgden? Daar weten we iets meer over.
Het grasgewas van de dijk was als hooi een zeer gewild artikel. Vooral voor arbeiders, kleine boertjes
en bouwers die zelf geen of weinig land bezaten en in de wintermaanden een paar koetjes op stal
hadden, de zgn. "opzettertjes". Veehandelaren gaven in de herfst "Gelde Koeien" uit, "om de melk" en
om ze dan voorjaars weer te kunnen verkopen aan verweiders.
Ook middenstanders en ambachtslieden hadden vaak een paard of ket en zorgden zo voor een
wintervoorraad hooi.
Het gedeelte dijk dat tot het Geestmerambacht hoorde en onder het beheer van de gemeente stond,
strekte zich uit vanaf iets ten noorden van Krabbendam tot ruim 1 km. ten noorden van het dorp St.
Maarten tot de grenspaal tussen het Geestmerambacht en de Schager en Niedorper koggen.
Dit stuk dijk was verdeeld in 36 zgn. parken, elk van 200 meter lengte, leder jaar in maart of april
werden deze parken door de burgemeester en wethouders van de gemeente St. Maarten in de
plaatselijke herberg in het openbaar verpacht.
De parken dienden gemaaid te zijn voor de 15e juli en voor de tweede snede in de maand september.
En zo ging men dan omstreeks de langste dag aan de slag. 's Avonds werd deze gehaard en 's
morgens heel vroeg als het gras nog nat was van de dauw werd er begonnen, meestal eerst de steile
oostkant, de westkant is iets minder steil. De meesten maaiden hun stuk zelf, sommige lieten het door
anderen, in hert aangenomen, doen. Maar als er gemaaid was dan was men nog lang niet klaar, het
moest een paar keer gekeerd, en als het zover gedroogd was dan moest het hooi naar boven op de
dijk worden geharkt. Slechts enkele parken hadden aan de westkant een kluft, dan kon het naar
beneden om op een wagen geladen te worden. Aan de oostkant kon men op een enkele plaats met
de schuit langs komen.
Mijn buurman Jan Jonker Pz., een
van de weinige nog in leven zijnde
mensen die zelf nog de dijk
gemaaid hebben vertelde dat hij
soms bij zonsopkomst reeds
begon, dan was het gras nog fris en
vochtig. Maar als het droog werd en
de klompen glad was het een kunst
om staande te blijven. Men bond
dan een paar oude schaatsen
onder om wat meer grip te houden.
In later jaren bewezen
voetbalschoenen met noppen ook
goede diensten. Het maaien was
een zware klus waar men slag van
moest hebben, maar heel belangrijk
was ook het "haren" of scherpen
van de zeis. Als men goed kon
haren had men altijd een
vlijmscherpe zeis en dat maaide
licht. Jan had het haren geleerd van
Comelis Schrijver van St. Maarten
die ook voor anderen het maaien
24