Direct zuidelijk van de hoofdterp, aan de overkant van de gracht, vinden we de "Koolwaal", de moestuin. Voorts
werd de hoofdterp aan de voorkant, d.w.z. aan de zuid- en west-zijde beschermd door de terpen II en III, die naar
de waterkant van de Rekere en de Zijpe gericht zijn. Slechts een verbindingspad bestond er om van de hoofdterp
(of omgekeerd) naar II en III te gaan, waardoor iedereen voor de terp langs moest wilde men de toegang aan de
achterzijde bereiken.
Ook de terp Harke was geheel omgeven door een gracht. De weg daar loopt over het midden van de terp heen,
men moest dus tweemaal de hindernis van de brug nemen. Ook de zuidelijke toegang van Harke kent een uitloper,
die haaks op de terp en haaks op de grens de Surmerhuizerweg staat en zichtbaar veiligheid beoogt. Op Harke
vinden we verder de Monnikentuin, waaruit op te maken valt dat naast slaven ook monniken de bewoners waren.
Door het afgraven van Stoyt is hier veel van de herkenbaarheid verloren gegaan. Desondanks wordt het nog
steeds door een sloot/gracht, gemarkeerd. De verbinding met de nederzetting bestond uit een pad richting de kerk
om vervolgens even voor de gracht van Harke uit te komen. Vanaf de hoofdterp had men zo uitzicht op alles wat
zich vanaf Stoyt naar Harke bewoog, en vervolgens naar de hoofdterp. Maar b.v. voor de kerkgang gingen de
bewoners van Harke eerst over de gracht van hun verblijf. De verbinding Harke - kerk - Stoyt diende zodoende
meer doelen op één dezelfde manier. Tevens blijkt uit deze situering dat de kerk voor deze twee groepen binnen de
driehoek is gesticht en uiteraard voor de bewoners rond de Bees/de Bisschop, die het verste van de kerk woonden.
De hoofdterp had voor de Heer en de zijnen een eigen kerk, anders was er vanuit de hoofdterp wel een weg naar
toegelegd. De afbeelding van het kloostercomplex laat dan ook die eigen kerk zien.
De zuidelijk gelegen terp "Harke". ook wel het "Tweede Hoog" genoemd, met de Surmerhuizerweg. de Oude
Heereweg
NOG IETS OVER DE HOOFDTERP.
Naar verluid bood de hoofdterp in geval van gevaar (plundering of overval) een veilig(er) heenkomen binnen de
gracht en/of omheining, voor de gevluchte bevolking. Dit "openbare" deel bevond zich comform de doordachte
ordening op het noordelijke deel en zal naar schatting 1/3 deel van de gehele oppervlakte hebben beslagen. Bij een
beleg bestond de tegenprestatie voor de vluchtelingen uit het verdedigen van de toegang. In aller belang.
De tweede hindernis die de belager te wachten stond was vervolgens de poort die toegang tot de Heer en de zijnen
gaf. Het laat zich aanzien dat 2/3 deel van de hoofdterp in gebruik was bij de heer, althans vanaf het tijdstip dat
er baksteen werd gebruikt want naar verluid bevindt zich op die hoogte een lange, ongev. lm, dikke
muurfundering dwars over de terp, richting oost-west: De Scheidingsmuur.
5