HET RIJKSARCHIEF IN NOORD-HOLLAND De ontwikkeling van de bestuurlijke organisatie. Noord-Holland is niet steeds een bestuurlijke eenheid geweest. Het maakte vanaf de Middeleeuwen tot 1799 deel uit van het gewest Holland. Omdat dit ook van invloed is op de archiefvorming is het daarom wenselijk beknopt in het verleden terug te kijken. In 889 vond een schenking plaats van koning Arnulf aan graaf Gerulf. Dit was het begin van een grafelijk domein, hoewel graaf Floris I (1091-1121) zich pas graaf van Holland (come de Holland) noemde. In de dertiende eeuw verwierven de graven Waterland, Zeevang. West-Friesland, Wienngen en Texel alsmede Amstelland en het land van Woerden. In de veertiende eeuw vonden verdere gebiedsuitbreidingen plaats: Zeeland bewesten de Schelde, de heerlijkheid Altena en de stad en land van Heusden. Begonnen door graaf Floris V en uitgewerkt door graaf Willem III kwam een bestuurlijke indeling tot stand, waarbij het graafschap Holland verdeeld werd in zes baljuwschappen: Kennemerland-(West)-Fnesland. Medemblik. Amstelland- Waterland, Rijnland met het land van Woerden. Delfland-Scheiland en Zuid-Holland. De baljuw hield zich bezig met gerechtelijke en bestuurlijke zaken. De rentmeesters hielden zich hoofdzakelijk met financieel-administratieve zaken bezig. De archieven van de baljuw vierscharen beginnen eerst in het midden van de zestiende eeuw-, de rekeningen van de rentmeesters, baljuw en en andere rekenplichtige grafelijke ambtenaren berusten tot 1446 in het archief van de Grafelijkheids rekenkamer of Rekenkamer der Domeinen. Den Haag werd vanaf het laatste kwart van de dertiende eeuw het regeringscentrum van het graafschap Hier was dan ook de kanselarij gevestigd. Onder meer werd een serie registers aangelegd, waarin de oorkonden van de graaf, meestal naar landstreek ingedeeld, werden afgeschreven. Oorspronkelijk werd een tresoner aangesteld, aan wie de rekenplichtige ambtenaren ondergeschikt waren, maar die geleidelijk aan ook de leiding kreeg over het grafelijk hof en de klerken van de kanselarij. In 1432 werd dit ambt opgeheven en kreeg een rentmeester generaal het rekenplichtig beheer toebedeeld Na de oprichting van het Hof van Holland in 1428 en de Reken kamer in 1446 werd de taak van de kanselarij beperkt tot de leenadministratie en het beheer van het archief, ondergebracht in de Leen- en registerkamer van Holland. Deze organisatie fungeerde tot de opheffing van het leenstelsel in 1795. Het Hof had onder meer een rechtsprekende taak Het betrof zaken die voorheen door de grafelijke rechtspraak werden berecht, zoals inbreuken op de rechten van de landsheer en het landsheerlijk gezag, misdrijven en correctie van landsheerlijke ambtenaren en muntzaken. In hoger beroep oordeelde het Hof over de uitspraken van lokale rechtbanken in burgelijke zaken. Van het Hof kon men in beroep gaan bij het Parlement, later de Grote Raad van Mechelen. Daarnaast werd de afhonng van de rekeningen, die door de Staten werden opgemaakt over de middelen, die de Staten ter beschikking hadden door meer toeslagen op beden, omslagen op schilttalen en morgengelden, alsmede de impo sten op wijnen en bier. Door inperking van de bevoegdheden van het Hof vooral na de Opstand, bleef als hoofdtaak de rechtspraak ov er In de tweede helft van de dertiende eeuw ontstond een grafe lijke raad. later door graaf Willem III gereorganiseerd tot een gewone raad. Hierin hadden enkele edelen, ambtenaren en klerken van de graaf zitting, terwijl vanaf 1346 ook enkele afgevaardigden van de steden tot deze raad werden toegelaten Vanaf 1352 gingen edelen en steden elkaar in z.g dagvaarten ontmoeten. Deze standevergaderingen, die plaatsvonden buiten de grafelijke raad om. zouden uitgroeien tot de Staten van Holland. Onderwerpen op deze vergaderingen waren de be langrijkste bestuurszaken en de heffing van beden De edelen vormden de z.g. Ridderschap, die in de loop van de vijftiende eeuw tot een gesloten college van ongeveer twintig leden werd. die ook de kleine steden vertegenwoordigden. 11 »-<» Manuscriptkaarl Heerhugowaard met de verkaveling. (Antonius Melius, 1631)

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Zicht op Haringcarspel | 1996 | | pagina 13