door de zegen des Heren is dit nu de voornaam
ste zeestad geworden voor de grote visserij of
haringvangst.
Hadden onze voorouders voor ons niets gedaan,
dan was Holland gemakkelijk tot niets vergaan.
Maar omdat zij voor ons gestreden hebben als
helden,
zijn voor ons nu bereid veel schone weiden en
velden.
Met nog daarbij prachtige woningen abondant,
zodat wij nu veilig wonen in ons vaderland.
166. Ik zal nog een paar van Coleveldts stellingen
bespreken. Hij heeft het in zijn boekje ook over de
grote boezem, een onderwerp dat ik in het voor
gaande voldoende uiteengezet heb. Ook vraagt hij
zich af wie garanderen zal dat het bedijken van
het Haarlemmermeer goed lukken zal. Is dat geen
slecht argument? Het lijkt wel alsof Coleveldt over
alles zekerheid wil hebben.
167. Waar ter wereld is er een koning, keizer, vorst,
prins of heer zo rijk, zo wijs of zo machtig dat hij
iemand de zekerheid kan geven van rijkdommen,
aardse bezittingen, have of goed? Ligt ons aller
leven niet in Gods hand en moeten we bij dit alles
niet de zegen des Heren verwachten en op Zijn
genade vertrouwen? Verbouwt de landbouwer niet
in de hoop dat hij zal oogsten? Werpt een visser
zijn net niet uit voor een goede vangst? Begint een
schipper zijn reis niet in de hoop deze te volbren
gen? Hadden de heren bedijkers van de Beemster
enige zekerheid toen ze het werk begonnen dat nu,
God zij geprezen, zulke uitmuntende en voortref
felijke landerijen heeft voortgebracht? Bestond er
enige zekerheid voor de bedijkers van al de meren
die ik in mijn Meerboek beschrijf, wel 26 in 't
getal,1 die nu allemaal droog en tot land gemaakt
zijn? Hadden de bewindhebbers van de Oost-
Indische Compagnie enige zekerheid toen ze voor
het eerst met hun zaken begonnen? Ik denk het
niet. Wie ter wereld is er zo onnozel of zo onver
standig dat hij met zijn zaken uit is op zijn nadeel?
Niet dat ik hiermee wil zeggen dat men zijn zaken
lichtvaardig of onbezonnen moet beginnen, ieder
een hoort zijn plicht te doen door zijn zaken zo
goed als het maar mogelijk is te regelen en te
verzorgen, en daarna laat men het aan God over.
168. Verder vraagt Coleveldt zich af of men wel op
de hoogte is van de tegenspoed in Holstein en de
gebeurtenissen bij de Meggerzee, de Butsloot en
het Noordstrand. Naar mijn oordeel is dit een onbe
zonnen opmerking.
169. Beschikt de almachtige God niet over duizend
middelen om de mensen te straffen voor de
zonden, die (God sta hen bij) in Duitsland veel
gepleegd worden? Zijn Sodom en Gomorra niet
vanwege hun misdaad en zonde ten onder gegaan?
Laten we daarom te allen tijde de zonde ontvluch
ten en vermijden, opdat we de plagen niet over ons
heen krijgen.
170. Coleveldt beweert ook dat door het bedijken
van het Meer het grootste deel van de zoetwater
vis verloren zal gaan.2 Maar hiervoor in de plaats
kunnen goede visvijvers worden aangelegd rondom
de huizen en erven, waarin weer vis kan worden
uitgezet en gekweekt.
171. Behalve in de vijvers zal er ook in de molen
tochten, de kruisvaarten en de sloten een over
vloed aan mooie palingen, karpers en vele andere
vissoorten komen, evenals in de grote brede ring-
sloot rondom het Meer.
172. Bovendien zijn de venen in de buurt van
Leiden, Amsterdam en Haarlem zeer waterrijk.
Daar zal meer dan genoeg zoetwatervis te vinden
zijn. Daarnaast blijven de Zuiderzee en het IJ in
hun volle omvang bestaan, zodat de vis zich daarin
even goed kan vermeerderen als voorheen.
173. Bedenk daarentegen nog eens hoe men in
de bedijkte Meer zal genieten van al die prachtige
vruchten, boter en kaas, vele soorten vlees, gevo
gelte, kippen en eieren en andere gewassen. Het
zou te veel worden om ze allemaal op te noemen,
ik heb het hiervoor voldoende beschreven. Men
zou er wel 20 keer zoveel mensen mee kunnen
voeden, daarmee vergeleken stelt de vis uit het
Meer nauwelijks iets voor.
174. En zo is mijn Meerboek bijna ten einde.
Omdat ik naar mijn idee deze materie voldoende
behandeld heb, kom ik nu nog eens terug op het
voorgaande met drie gedichten op het bedijken van
het Haarlemmermeer.
Als men het vaderland op tijd nog wil bewaren,
Is 't tijd te vangen aan, geen kost daar aan te
sparen,
Het omdijken van dit Meer, dat hier beschreven
staat,
wacht daarmee niet te lang, eer dat het valt te laat:
en tracht voor alles ook dat niemand wordt
verminderd,
dat Haarlem, Leiden, ook geenszins worden
verhinderd.3
2 Colevelt 1727, alinea 145.
1 Zie alinea 65. 3 Verminderd en verhinderd: benadeeld.
88
Leeghwater en het Haarlemmermeer