Schade en lasten
voelde daar echter niet voor omdat men dan zout water
binnen zou krijgen en bovendien de Langereis - de enige
afwatering op zee - nog afgedamd was. Op aandringen van
Obdam, Hensbroek en Ursern vond vervolgens op 14 febru
ari een nieuwe bespreking plaats te Rustenburg. Daar sprak
men af de dam te Rustenburg weg te halen en een nieuwe
te maken in de huidige Hoornsevaart bij de oude Jan Boyes
overtoom over de Huigendijk in de buurt van Alkmaar. Op
deze manier konden de strijkmolens bij Rustenburg en
beoosten Oudorp meehelpen de polder van de genoemde
dorpen droog te malen en behield het Geestmerambacht
zelf de serie van zes strijkmolens aan de Molenvaart benoor
den Oudorp.88
Begin februari waren de eerste polders in het over
stroomde gebied weer droog. Ze werden dan steeds ver
plicht water over te nemen van polders die nog blank ston
den. Op deze manier hielp men elkaar. Hensbroek kwant
voor ntei droog, ntaar moest daarna water inlaten uit
Obdant, Ursern, de Wogmeer en de Vier Noorder Koggen.
Obdant bleef tot in juli in het water zitten en de Wogmeer
mogelijk nog langer. De omgeving van Hoorn was veel eer
der droog. In maart was het helaas lange tijd weer met wei
nig wind waardoor de molens niet veel konden uitrichten.
Begin april bracht echter een stevige oostenwind. Op 29
januari kon de singel van de stad weer met een koets wor
den bereden en begin februari viel de Koepoortsweg
droog. Op 11 april had nten het water beoosten de stad al
op winterpeil afgemalen en op 8 ntei hoorde Noordlandt
tijdens een wandeling voor het eerst weer het vertrouwde
geluid van kwakende kikkers. Door middel van een duiker
tje in het Keern werden de molens buiten de Oosterpoort
vervolgens ingeschakeld bij het leegmalen van de polder
Westerkogge.89 Eind ntei was die ook grotendeels droog en
op 13 juni stonden de molens voor het eerst stil omdat
overal het water op het gewenste peil stond.90
De zomer van 1676 was zeer mooi, met ook in augustus en
september nog aanhoudend goed weer. Van de hogere
gronden wisten de boeren nog iets te oogsten of te hooien.
Het lage land kwant echter zwart boven en verkleurde uit
eindelijk naar rood of het verbrand was. De Bennemeer
leek in juni 1676 volgens de dijkgraaf en ingelanden .een
dorre strandt, ofte..een onvruchtbare heijde daer op jegen-
woordich niet anders als eenich unier [unjer] ende riet-
pylen, beyde schadelijck voor gras ende bouw-landt" ston
den.91 Ont het land weer "in fleur" te brengen werd in
Hoorn het verkopen van mest en vuilnis aan personen
woonachtig buiten het Noorderkwartier verboden. Veel zal
dit echter niet hebben uitgehaald. Afgaande op Noordlandt
stierven ook overal de bonten af. Vrijwel al het geboomte
op de singels van Hoorn werd in 1676 en 1677 gerooid en
ook in de tuinen rond de stad haalden de eigenaren meestal
alles weg.92
Voor de boeren betekende het uitblijven van een hooi
oogst van enige betekenis dat ze hun vee nog langer moes
ten uitbesteden of alsnog verkopen. De tuinders in Hoorn
- ook hun percelen stonden blank - waren tijdens de over
stroming al overgestapt op het doorverkopen van uit ande
re streken aangevoerde sla, peterselie en andere groenten
en kruiden. Op die manier probeerden ze nog enig inko
men te verwerven. In maart 1676 klaagden de tuinders ech
ter over concurrenten uit Enkhuizen die ook in Hoorn in
het groot inkochten en zo de prijzen opdreven. Voor hen
viel er daardoor niets meer te verdienen. Het stadsbestuur
reageerde door te bepalen dat personen van buiten de stad
pas mochten inkopen als de eigen inwoners klaar
waren.93
Helaas beschikken we over bitter weinig informatie
betreffende de materiële schade in het maandenlang geïn
undeerde gebied. Enige duidelijkheid is er alleen over de
toestand in de verschillende droogmakerijen. De besturen
van deze polders dienden allen vroeg of laat verzoekschrif
ten in om verlenging en/of uitbreiding van de aan hun pol
ders verleende belastingvoordelen. Reeds in maart 1676
kwant in de vergadering van de Staten een rekest aan de
orde van Jacob van Wassenaer, heer van Obdant en Hens
broek en hoofdingeland van de Wognteer, cum suis. Hierin
werd geklaagd dat de dijk op diverse plaatsen was wegge
spoeld en de meeste huizen in de polder waren verzakt en
ingestort. Soortgelijke verzoekschriften presenteerden het
bestuur van de Grote Waal bewesten Hoorn - daar waren
ook nog de molens beschadigd - en de Braakjes onder
Obdant. Hier waren zelfs twee van de drie molens geheel
vernield. In het verzoekschrift van de Wijniers, Poel, Brake
en Lichtewater bij Medemblik wordt gesproken over een
gat in de ringdijk van 4 roeden (15,7 m.), twee weggespoel
de molenaarswoningen en zwaar beschadigde molens. De
Gecommitteerde Raden bevestigden na onderzoek al deze
beweringen.94
Nog veel slechter was het gesteld met de twee droog-
makerijtjes direct achter de zeedijk bij Scharwoude van de
kinderen en kleinkinderen van mr. Nicolaes Carbasius. De
erfgenamen klaagden begin 1676 dat zij:
"...verre boven andere bedijckingen zijn elendich gheworden, door
dien de zee-dijck (nu ingestort recht door haer..eene Meerken) ende
seer dicht by het ander, molen en huys heeft wech genomen, ende
daer het dijckjen heeft gelegen, wel een diepte heeft gemaeckt over de
vijftich voeten [ruim 16 m.], ende sulx veel landt van 't selve meerken
tot op het sant sal wech gespoelt hebben..".95
De Gecommitteerde Raden voegden hier nog bij dat het
land op verschillende plaatsen met zand en wier over
spoeld was. Aangezien herbedijking van het droogmakerij-
tje achter de doorbraak erg belangrijk was voor het behoud
van de zeedijk, adviseerden zij de Staten om ruime tege
moetkomingen te verstrekken.96
De twee waaltjes zijn uiteindelijk weer in cultuur
gebracht. Anders liep het met het poldertje Immenhorn.
Dit bestond uit een strook land buiten de Drechterlandse
dijk benoorden Enkhuizen, dat aan het begin van de 15e
eeuw van een zomerkade was voorzien. Rond 1635 vond
een nieuwe bedijking plaats, maar Immenhorn bleef het
slachtoffer van "menigvuldiche inundatien". Het poldertje
werd door de stormen van november en december 1675
50
EEN GEMENE DIJK?