HARD TEGEN HARD: DE NOTA-VAN DIS (1972)
Het was voor iedereen wel duidelijk, dat Van Dis de strijd niet uit de weg ging en stevig in zijn schoenen
stond, zeker nadat hij de oogst in Hoorn had binnengehaald. De gedeputeerde bracht het provinciale
beleid dat met de nota van juni 1969 was ingezet in een stroomversnelling. Het ging hem allemaal niet vlug
en ver genoeg. De dertig door zijn voorganger Vorstman in 1969 aangekondigde waterschappen waren bij
nader inzien te klein om de ontwikkelingen bij te kunnen benen. Van Dis dacht daarom aan veel grotere
concentrades. Alleen op die manier was er nog toekomst voor het waterschap. Maar de waterschappen zelf
lieten dat niet zonder meer over zich heen komen, zeker toen in de loop van 1971 duidelijk werd dat Van
Dis dacht aan nog veel grotere concentraties van wel 30.000 hectare. Dat vormde voor de waterschappen
aanleiding om een vuist te maken tegen het Haarlemse offensief.
De 'Club der Verontrusten'
Twee prominente waterschappers namen het initiatief om de
onrust en bezorgdheid in banen te leiden: F. Berkhouwer, dijk
graaf van de polder Geestmerambacht en A. Barendregt, dijk
graaf van de Schermeer. Tezamen met de dijkgraven van de
Wijde Wormer, Zeevang en Binnengeesterpolder bij Akersloot
richtten zij een 'Gespreksgroep Waterschapsconcentratie' op,
die vooral bekend zou worden als de 'Club der Verontrusten'.
Op 2 juli 1971 kwamen zij met een discussiestuk dat de nogal
bescheiden titel droeg: Denkbeelden over de toekomst van de water
schappen in het gebied van de Schermerboe^em c.a. Berkhouwer en de
zijnen gaven hierin aan, de voorkeur te geven aan sanering van
het waterschapsbestel boven willekeurige opheffing. Zij bestre
den vooral het idee van het provinciaal bestuur dat fusie een
absolute voorwaarde was voor een behoorlijke bestuurskracht
en dito technische toerusting. Dat kon ook op een andere
manier worden bereikt, vonden zij, en wel door een beroep te
doen op een versterkte technische dienst van US. Met dit hoog-
Vier leden van de 'Club ér Verontrusten' met beide benen stevig op eenpolder
dijk bijeen. Van links naar rechts J.J. Brugman (secretaris-penningmeester van
vier polders in de Noordkop), F.P. v/d Klooster (secretaris-penningmeester, tevens
hoofd technische dienst van de polder Wieringerwaard), F. Berkhouwer (dijkgraaf
van het Waterschap Geestmerambacht en de Ringpolder) en W.J. Schoonhoven
(secretaris-penningmeester van het Waterschap Bergen).
heemraadschap voerden de circa vijftig polders binnen
Schermerboezem immers al langer nauw overleg, vooral in
verband met de problemen die te maken hadden met de ver
ontreiniging van het oppervlaktewater. Het feitelijke peilbeheer
kwam op deze manier steeds dichter onder de bemoeienis van
US. Getuige een interne notitie van maart 1971 van J.C. Plas,
hoofd van de technische dienst van US, werd in Edam ook
serieus gedacht aan de overdracht van het directe toezicht op
de polderkaden aan het Hoogheemraadschap. Dat US zich op
deze manier via de verlening van bijstand en adviezen wel eens
teveel op het terrein van beleid van de kleinere waterschappen
zou kunnen komen, werd niet direct door de Club der
Verontrusten onderkend, maar was voor GS onverteerbaar.
De polders langs de duinkant waren er snel bij om aan GS
te melden dat zij volledig achter de ideeën van Berkhouwer en
Barendregt stonden. Men had sterk het idee dat 'Haarlem' te
weinig relatie had met de boeiende wereld van de waterschap
pen in het Land boven het IJ, vooral door de oververtegen
woordiging van Het Gooi en het stedelijk element in
Provinciale Staten.
Maar er klonk ook een ander geluid. Op de convocatie die
de Verontrusten op 5 augustus 1971 lieten uitgaan voor een
grote vergadering op 15 september in Alkmaar kwam al na
twee weken het antwoord van dijkgraaf en heemraden van De
Vier Noorder Koggen. Zij waren het absoluut oneens met de
strekking van de Denkbeelden en zaten juist op één lijn met de
provincie. Kennelijk waren de provinciale ideeën in West-
Friesland al vlees en bloed geworden! Een groot waterschap
onder leiding van een fulltime dijkgraaf leek hun verre te pre
fereren omdat dan het draagvlak voldoende groot zou zijn om
echt tegenspel tegen andere overheden te kunnen bieden.
Terugvallen op de technische dienst van 'Edam' vonden ze een
slecht idee, omdat men dan moest opereren onder het gezag
van een ander instituut. Bovendien had US nooit een taak
gehad op het terrein van waterkering en wegen en beschikte
bijgevolg zijn technische dienst niet over de vereiste expertise.
Dat bij schaalvergroting de contacten tussen ingelanden en
bestuur afstandelijker zouden worden was in ogen van het
dagelijks bestuur van de Koggen niet zo'n probleem, als de
zaak maar goed georganiseerd was. Bovendien was een groot
deel van de directe contacten al verloren gegaan nadat diverse
45