Schagen. Het moment waarop het zeegat verzandde is volgens Schoorl ook historisch te traceren. Het bewijs ligt zijns inziens in de reisnotities van de rentmeesters van Jan van Blois die hun heer vergezelden op zijn reizen naar Texel in 1358 en 1364. Het bleek namelijk mogelijk om met paard en rijtuig vanuit het zuiden van Holland zonder onderbreking tot aan het Heersdiep te rijden en wel over een brede strandvlakte waar voorheen de Zijpe in zee uitmondde. Eerst aan het Heersdiep moest het gezelschap per schip worden overgezet, een activiteit die zich herhaalde bij het Marsdiep. Door deze en andere historische en archivalische gegevens in een breder klimatologisch verband te plaatsen heeft Henk Schoorl de vroege geschiedenis van de Hondsbossche en Pettemer Zeewering tot een begrijpelijk verhaal gemaakt. Voortdurende bedreiging Verzanding aan de noordzijde van het Zijpergat, maar tegelijk druk op Petten en omgeving, een proces dat versterkt werd door afvlakking van de kust. Ten noorden van Bergen was er dan ook reeds in de 14e eeuw van de duinkust weinig meer over dan een beangstigend smalle zeereep, waarachter Petten aan voortdurende bedreiging blootstond. Met zand- en kleiaanvoer, inlaagdijken, opvullen van stuifgaten en stro- en helm beplanting is sindsdien gepoogd deze kust te behouden. De smalle zeeduinen tussen Petten en Camperduin boden zo weinig bescherming aan het achterliggende lage land dat het dorp Schoorl al in de eerste helft van de 13e eeuw had besloten een achterdichting aan te leggen. Deze Schoorlse Zeedijk sloot aan bij de Hondsbossche duinen en ging verder landinwaarts over in de Rekerdam (1264). Meer naar het zuiden - de Schoorlse Zeedijk heet daar Tarwedijk - werd de dijk door getrokken tot de dijksystemen rond Bergen en Alkmaar. Ter bescherming van het dorp Petten werden reeds voor 1388 met succes strandnollen tot een zanddijk vergraven. In dat jaar kregen diverse dorpen vrijstelling van verplichüngen ten aanzien van deze dijk. Deze zanddijk die zich bevonden moet hebben tussen Petten aan het Hondsbos en de Noordduinen bezuiden het vroegere zeegat heeft het tussen 1388 en 1421 uitgehouden. Bij de beruchte St. Elisabethsvloed van 18 en 19 november 1421 is de dijk vernield. Petten werd door de zee verzwolgen, de kerk werd omvergeworpen en 400 mensen die er hun toevlucht hadden gezocht kwamen jammerlijk om. Na dit rampjaar bleef de toestand kritiek. In 1432 sprong Rijnland bij om aan de gevaarlijke situatie effectief het hoofd te bieden. Rijnlanders zouden een zanddijk ('Rijndijk') aanleggen en de Kennemers het duin bewesten deze Rijndijk rauw maken om opstuiving tegen de dijk te bevorderen. Maar rond 1440 was de zee zo dicht genaderd dat ook de Rijndijk schade leed. Vanaf 1466 is de aandacht vooral gericht op de voorzieningen aan het Hontsbos die steeds meer in zuidelijke richting uitgebreid zouden moeten worden. Op grond van een inspectierapport beval de graaf van Holland, toentertijd hertog Philips van Bourgondië, op 5 juli van dat laatste jaar de aanleg van een slaperdijk tussen Pettemermolen en de duinen van Petten en die van het oude Hondsbosch. Deze dijk zal waarschijnlijk gelegen hebben achter de Rijndijk. De uitvoering van deze werken werd opgedragen aan buiten gewone commissarissen die hun betaling kregen uit heel Noord-Holland, Amstelland en Rijnland incluis. Tien jaar later (1477) kreeg Haarlem als 'hoofdstad' van Kennemerland bij octrooi van Maximiliaan van Oostenrijk toestemming om een omslagregeling voor het Noorderkwartier te treffen, waarbij de graaf uitging van de overweging dat alle gronden die bij behoud van de dijk belang hadden een bijdrage moesten leveren. De werkzaamheden aan de zeewering werden dus uitbesteed en de kosten over de dorpen omgeslagen. Geleidelijk tekende zich een organisatie af die na verloop van tijd uitgroeide tot het hoogheemraadschap van de Hondsbossche en Duinen tot Petten. Aanvankelijk slechts met een dagelijks bestuur van dijkgraaf en heemraden onder supervisie van het Hof van Holland, na de Provisionele Ordonnantie van Karei V op 15 mei 1555 als een geheel zelfstandig lichaam. De stormrampen van het beruchte jaar 1532 verhaastten de totstandkoming van zo'n organisatie. De Rijndijk is met het wijken van de kust verloren gegaan. Gelet op de gemiddelde jaarlijkse kustafname, de over deze dijk bewaard gebleven notities en de geschetste ontwikkeling heeft Schoorl de ligging ervan met een zekere mate van waarschijn lijkheid weten te reconstrueren. De totale kustafname tussen 1296 en 1506 is door hem berekend op 900 meter. Een nieuwe vorm van kustbeheer met averechtse gevolgen Een omslag in het kustbeheer vond plaats in het begin van de 16de eeuw. Sinds 1506 verliet de overheid het tot dan gevolgde systeem van wijken voor de zee en ging ze langs het strand voor Petten en het Hondsbosch over tot een actieve strand- verdediging. Er werden strandhoofden gebouwd, 85 m. lang en 3,50 m. breed, indrukwekkende constructies van Noors en Zweeds eikenhout, opgevuld met grote hoeveelheden Vilvoordse steen. Men richtte rietschuttingen op, gebruikte rijshout en perkoenpalen, en langs de duinvoet werd over een lengte van een halve kilometer een eiken palenrij aangelegd, opgevuld met klei. Ruim zeven meter ervoor kwam een tweede rij. Ondanks de geweldige bouwwerken aan de kust ging de duin afslag onverminderd door. Vandaar dat de rentmeester van de Hondsbossche en Petten machtiging kreeg om een slaperdijk aan te leggen tussen Hargen en de Schoorlse Zeedijk:

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1998 | | pagina 9