53 A In Raaksmaatboezem de kadijken om oude landen verhogen tot 40 cm (15 duim) AP, de rietkragen beperken tot 1,90 m, de vaarten uit- diepen tot 1,90 6 voet) -AP. Dertien strijkmolens verplaatsen naar Aartswoud, kosten 52.000.-. De bodem van de Geestmerambachtsluis 95 cm (3 voet) verlagen en een tweede sluis aanleggen. Voor beide boezems zal moeten gelden dat bij alle uit te voeren werken het Amsterdams peil als enige maat wordt gebruikt. Verkleining van de boezems door enige indijking zal verboden moeten worden. Voor Schermerboezem zullen de molenassen (vooral bij nieuwe molens zodanig gesteld moeten worden, dat zij niet hoger kunnen opmalen dan 37 cm (14 duim) en in Raaksmaatboezem 29 cm (11 duim) boven AP. Sedert de schade en inundaties door stormvloeden in 1775 en 1776 veroorzaakt, zijn door ijver van de dijkregenten en aanwending van aanzienlijke kapitalen de zeedijken in goede staat. Bodembemaling De deskundigen sloten hun rapport op 21 december 1790 af en leverden het op 15 februari 1791 in bij Gecommitteerde Raden, die het met advies op 29 juli aan de Staten zonden. In hun commentaar stelden Gecommitteerde Raden vast dat de verslechtering van de waterstaatkundige toestand niet te wijten was aan zeespiegelrijzing of verhoogde vloeden, maar aan bodemdaling. Zij deden toch een voorstel als proef dertien nieuwe strijkmolens te plaatsen en gingen uitvoerig in op de financiering van algemene voorzieningen en hetgeen bedijkte meren en oude polders ieder voor zich betalen moesten. Aan algemene voorzieningen zouden zowel de oude landen als de bedijkte meren moeten bijdragen, op basis van een redelijke omslag, jaarlijks te heffen en te berekenen aan de hand van de zich van geval tot geval voordoende noodzakelijke voor zieningen. De bedijkte meren zouden hun ringvaarten en kaden op eigen kosten moeten onderhouden, de oude landen voor verhoging van kadijken moeten zorgen. Onvermogen zouden de polders gedocumenteerd moeten aantonen, anders als vermogend verplicht gesteld moeten worden de nodige voor zieningen te treffen. Daarbij verzochten Gecommitteerde Raden machtiging partijen te verplichten zich aan hun beslissingen te onderwerpen. De Staten stelden de stukken op 10 augustus 1791 in handen van de commissie 'Groot Besogne van Holland', die ter vergadering van 30 september adviseerde het advies van Gecommitteerde Raden ten uitvoer te brengen. Afgevaardigden van de Ridderschap en gedeputeerden van een zestal steden vroegen om uitstel voor nadere bestudering en ruggespraak met de stadsbesturen. Intussen protesteerden de dijkbesturen van Zijpe, Petten, Heerhugowaard en Oost en Westzaan tegen de voorstellen van de vier deskundigen. Zijper Sluisje De Zijpe protesteerde tegen het voorstel via Zijpersluisje en Grote Sloot op de Oude Sluis uit te wateren. Het Jacob Klaasz- of Zijpersluisje was bedoeld om de Zijpe de mogelijkheid te geven op Schermerboezem af te wateren als ontwatering bij Oudesluis niet mogelijk was. Het schutte met een paar deuren aan de noordzijde,om het te kunnen sluiten bij onverwachte inundatie van de Zijpe, en twee paar deuren aan de zuidzijde. De Grote Sloot was niet berekend om als afwateringskanaal voor Schermerboezem te dienen en stond in open communi catie met andere Zijper vaarten. Bekading en uitdieping van de Grote Sloot en vergroting van het Zijpersluisje zou een bedrag van 100.000.- te boven gaan, terwijl de Zijpe geen enkel belang had bij voorzieningen ten dienste van andere districten. Dijkgraaf en molenaar van de Pettemer polder verklaarden dat zij onvermogend waren om polderwerken en reparatie van hun molen te financieren. Heerhugowaard (Raaksmaatboezem) reageerde zuur op het deskundigenrapport: onze dijken zijn hoog genoeg, onze ringsloot is diep genoeg, rietschoten behoeven niet opgeruimd te worden. Ophogen van dijken en kaden in de Schermerboe zem zou vooral in de Zaanstreek en rond Nauerna onmogelijk zijn, de gronden waarop zij rustten waren zo slecht 'dat zij zullen moeten bezwijken indien men op dezelve eenigen last émL ii. 21

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Kring van Vrienden van de Hondsbossche | 1998 | | pagina 21