VI
Tusschen het Wad en de Groote Zee
Als je met "De Dageraad" of met de "Marsdiep" het
haventje van Oudeschild binnenvaart, heb je al een
heelen tijd gelegenheid gehad, Texel te bekijken. Daar
schoof eerste de breede zandige Hors met den ruig
begroeiden kop van Onrust voor 't zonnige blauw van
de zee, dan was er 't ranke torentje van Den Hoorn
met ver weg de golvende lijn van de duinen en
glooiden boven den dijk van den Prins-Hendrik-
polder de hooge landen van het Oude Texel op, en
weer later kon je Den Burg ontwaren, vóór de laag
achter den dijk gedoken huizekens van Oudeschild je
den blik op 't langs-schuivende land benamen.
Maar al is dit eiland ook boeiend als geheel, al doen
er zich ook telkens wijde, lichte vergezichten voor je
open, je raakt toch pas goed onder de bekoring van
de eigene schoonheid van Texel, als je er zwerven
gaat langs kronkelpaadjes en rechte polderwegen,
door dichtbegroeide duinvalleien en over zon
geblakerde zandvlakten, als je er speurt naar de
wondere uitingen van vogelleven of er geniet van de
bonte bloemenpracht, die in den opgang van
voorjaar en zomer heel het eiland siert.
Vóór je 't havenbuurtje met zijn mooien donkeren
molen nog goed en wel uit bent, ligt er weerszijds
van den breeden weg naar Den Burg al een wild en
drassig stuk land voor je, 'n prachtig partje, waar
overal water blinkt tusschen de bloemen en grassen,
en allerlei vogels hun nesten bouwen, 't Kan haast
niet anders of een scholekster gaat op de wieken met
fel gefluit, een tureluurtje zit op een hekpaal zijn
veeren te fatsoeneeren en als je een beetje geluk hebt,
ontdek je wat verderop misschien wel een paar
kluten, die met hun omhoog gebogen snavels in den
modder van een plasje naar ongedierte scharrelen,
't Zijn zeldzame gasten in ons land, deze mooie wit
met zwarte vogels, maar hier op Texel kun je haast
geen flinken tocht maken zonder ze te zien te
krijgen.
Zoo kuier je, nog wat nageschreeuwd door een
"lieuw", op Den Burg aan; maar de rasechte zwerver,
die immers liefst de groote wegen mijdt, slaat den
zijweg in, die langzaam tegen de flauw glooiende
flanken van den Hoogen Berg oploopt, 'n Paar groote
stolpboerderijen liggen er met hun pyramidedaken
onder hooge boomen, 'n boschje van beuken en
eiken, ahorns en berken, allemaal kort gehouden
door den wind, die staag waait, staat er tegen den
hemel op en rondom golven de schapenweiden met
hun merkwaardige "tuunwoaltjes", hun walletjes van
graszoden, die hier de onmogelijke nat te houden
slooten vervangen en tevens luwte geven aan de
schapen, die winter en zomer buiten blijven.
Wijd is het uitzicht hier over den breeden Texel-
stroom naar de vroegere Zuiderzee, die in de zon
glanst als metaal, en vanzelf komt het verlangen in je
op, verder om en over de hoogten te gaan tot het
torentje van Den Hoorn je wenkt en je het kronke
lende weggetje zoekt, dat naar de Zuid leidt.
8
Historische Vereniging Texel
Nummer 98, maart 2011