werk niet alleen de eigen kost bij elkaar scharrelt maar ook de gedane investeringen terugverdient, zodat met dat oorspronkelijke geld een volgende kolonie gesticht kan worden, en nog een, en nog een... De man achter die ambitieuze plannen is gene- raal-majoor Johannes van den Bosch. Achtendertig jaar, een self-made man, weduwnaar, een charmeur, maar vooral een doener, een aanpakker, een wervelwind: 'Ik ben nimmer besluiteloos en draal nog minder.' Mannen en oudere jongens werken op het land, vier a zes dagen per week in loondienst van de Maatschappij, de rest van de tijd op hun eigen landje. Tweede lading Het bevalt Texel blijbaar wel, want er volgen in 1822 nog twee contracten. Allebei gesloten op 11 april. De zich nu noemende 'Algemeene Armenvoogden te Texel' sluiten een soortgelijk contract als in 1821 en de subcommissie van weldadigheid Texel contrac teert voor 'één behoeftig huisgezin, bestaande uit vier personen'. Dat kost de subcommissie 25 gulden per persoon per jaar, dus 100 gulden per jaar, en ze zendt Maartje Verberne, weduwe Kleberg met twee kinderen en de ingedeelde Simon Ran. Op diezelfde dag, zondag 6 juli 1822, komen via het contract van de Armvoogden in de kolonie het gezin van Gerrit Slot plus twee samengestelde huishoudens van drie weduwen met hun kinderen, waarover straks meer. Al met al zijn er inmiddels zeven koloni ale hoeves ter beschikking van Texel en een flink aantal Texelers die daar wonen. Het leuke is dat de Maatschappij van Weldadigheid vanaf de eerste dagen van haar bestaan een geweldig goed archief heeft bijgehouden. Dankzij dat archief kon ik in De proefkolonie de gebeurtenissen op en rond de kolonie bijna van dag tot dag volgen. Het archief berust in Assen bij het Drents Archief en nakomelingen van kolonisten hebben een goede kans daar saillante details uit het leven van hun voorouders te vinden. Groene wonden Uit dat archief blijkt dat de directie voor een deel helemaal niet gelukkig is met de Texelse kolonisten. De klachten gaan in eerste instantie over de ingedeel- den die met de Texelse gezinnen zijn meegestuurd en hun beperkte mogelijkheden tot arbeid. Uit een brief van de kolonie-directeur Visser aan de landelijke lei ding van juni 1823 blijkt het al langer te spelen: 'Kort na de aankomst van eenige huisgezinnen en wezen van Texel, hadt ik reeds de eer ter kennis van de Perm. Komm. te brengen, de ongeschiktheid van eenige personen onder hen, met verzoek dat deze mogten worden teruggezonden of dat daar voor eene extra toelage door HH besteders lot onderstand der huisgezinnen, waarin de personen zich bevinden, wierdt gegeven. Er is echter niets aan gebeurd en daarom gaat hij nu in details treden over 'de ongeschiktheid der bedoelde personen, welke meer erger dan beter wordt, zoo zelfs, dat Kornelis Koger, zich somtijds uit de koloniën verwijdert, en als eene onwijze in de omliggende dorpen rond loopt en bedelt, terwijl hij zelfs onder het strengste toezigt en beste onderwijs, tot geen goed werk is te brengen; zoo heb ik vermeend dit nog maals ter kennis van de Permanente Kommissie te moeten brengen, met ver zoek het daarheen te willen dirigeren dat hierin eene verandering plaats hebbe.' Behalve de problemen met Kornelis Koger zou Marijtje de Jong 'krankzinnig' zijn en zou bij Simon Ran sprake zijn van 'aan beide beenen beeneters en groene wonden'. Een verdichtsel De kwestie wordt aan de Texelse Armvoogden voorgelegd en augustus 1823 zijn er oplossingen. Kornelis Koger keert terug naar het eiland om daar in het armhuis spinwerk te gaan doen en voor Simon Ran betalen de voogden 'eene buitengewoone toelage van 0,50- per week'. Maar met betrekking tot Marijtje de Jong hebben de Armvoogden informatie geleverd die bij de directie tot nieuwe inzichten leidt: 'daar het schijnt dat hare krankzinnigheid slegts een verdichtsel is, koomt het mij voor dat de subkommissie Texel mogt toestaan, deeze persoon dadelijk naar de Ommerschans te transporteren' Na de bouw van zo'n 400 hoeves in Frederiksoord, Willemsoord en Wilhelminaoord is de Maatschappij namenlijk gaan doen aan wat wij tegenwoordig schaalvergroting noemen. Vanaf 1824 bouwt men enorme gestichten voor bedelaars en weeskinderen. Drie in Veenhuizen en eentje op de Ommerschans, een verlaten vesting in de buurt van Ommen. Daar zitten zo'n 1500 bedelaars vast en daarnaast is er een 'strafkolonie' voor gewone kolonisten die niet hard genoeg werken, of 'zeedeloos' zijn, of brutaal. De reactie uit Texel: 'Dat besteders volkomen genoegen neemen in de verplaatsing van M. de Jong naar den Ommerschans, twijffelende besteders niet of aldaar zal welhaast blijken, dat de krankzinnigheid van gezegde M. de Jong slegts voorgewend zij geweest.' Aldus geschiedt, Marijtje de Jong gaat naar de strafkolonie en daar schijnt zij al spoedig te overlijden, maar preciese gegevens daarvan heb ik nog niet gevonden. Zij is dan al vijftig jaar en zo zit ten er onder de Texelse ingedeelden meer ouderen, waar men in Texel blijkbaar niet goed raad mee weet. Bijvoorbeeld de bij aankomst in 1821 al 36-jarige 24 Historische Vereniging Texel Nummer 92, september 2009

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2009 | | pagina 26