van de naam Zevenbergen willen we nog voorzichtiger zijn. IngenHousz had vele bezittingen in Zevenbergen, maar dat had hij in meerdere plaatsen in Westbrabant. Willen we er het fijne van weten dan is nader en tijdrovender onderzoek noodzakelijk. In een hedendaagse prospectus van het hotel Nieuw Breda, dat dichtbij de boerderij Breda ligt, wordt gezegd dat alle namen Brabantse 5 namen van boerderijen in de polder te danken zijn aan de bankiersfamilie Van Lanschot, die in de 19e eeuw de polder mee 6. had helpen ontginnen 2n). Het bovenstaande moge hebben aangetoond dat de West Brabantse namen voor het merendeel herinneren aan de vermogende Bredase belegger A. J. IngenHousz. NOTEN: 8 1Voor de geschiedenis van de Eijerlandse Polder werd geraadpleegd J. A. van der Vlis, T Lant van Texsel, een geschied schrijving. Den Burg 1975; A. Paagman- 9 Bakker, Kroniek van Eijerland. Den Burg 1985; A. J. van der Aa, Aardrijkskundig p). Woordenboek der Nederlanden, 13 delen. Gorinchem 1839-1851 dl.4 s.v. Eijerland. 2. R. Rentenaar, Vernoemingsnamen. Een onderzoek naar de rol van vernoeming in de Nederlandse toponymie. Amsterdam \2, 1984, 138. 3. A. M. Mommers, Brabant van Genera liteitsland tot gewest. Utrecht-Nijmegen 1953, 430-431. Vgl. ook G. J. Rehm, De Bredase apothekers van de 15e tot het begin van de 19e eeuw. Breda 1961, 104- 13 107. 4. Bij zijn dood in 1859 bleek zijn grond bezit in Westbrabant zeer aanzienlijk te zijn en verspreid te liggen in de gemeen ten Etten-Leur, Zevenbergen, Teteringen, Rijsbergen, Princenhage, Made, Drimmelen, Breda (o.a. de molen De Vier Winden en een pakhuis aan de Pekbrug), Dinteloord, Hoeven, Biesbosch, Standdaarbuiten, Fijnaart, Heijningen, Klundert en Zwaluwe. Hij was in zijn sterfjaar de hoogst aangeslag ene in de Rijksbelastingen in de provincie Noord-Brabant (Dagblad De Noord brabander, jrgXXXI, nr. 122 dd. 13 okt ober 1859). Zijn vermogen werd geschat op ruim één miljoen gulden R.A. Nbr. Mem. van successie, kantoor Breda, ds. 71 dd. 20 maart 1869, m.2/816. Vgl. J. van Velthoven, Noord-Brabant, een gewest in opkomst. Tilburg 1949, 152-153. H.F.J. M. van den Eerenbeemt, Bestaan en bedrijvigheid. Aspecten van het sociaal en ecomisch leven in Stad en Meijerij van vs Hertogenbosch, 1750- 1850. Tilburg 1975, 96-97. F. G. G. Govers, Het geslacht en de firma F. van Lanschot, 1737-1901, Tilburg 1972, 233. Govers, Van Lanschot, 175-176. In dit werk wordt overigens geen melding gemaakt van Van Lanschots aandeel in de Eijerlandse Polder. G. A. Breda, NN doos 10, akte 669 dd. 8 juni 1860. Van der Aa, Woordenboek, 102-103, waarin uitvoerig ingegaan wordt op de beperkte waarden van de gronden. Het hierna volgende is weer grotendeels ontleend aan de in noot 1. genoemde literatuur. Bij deze verdeling blijkt IngenPIousz nog steeds tien aandelen te hebben. F. van Lanschot heeft er inmiddels acht, G. van Lanschot één, A. Blussé van Oud Alblas negen en A. Blussé de Jonge vijf. Vgl. Van der Vlis, 354. Vrijwel zijn hele vermogen vermaakte hij aan zijn neven en nichten. Tot universeel erfgenaam benoemde hij de Bredase advocaat Josephus Ludovicus de Grez, de zoon van zijn zuster Theresia, die gehuwd was met de apotheker Guillaume de Grez. (Vgl. F.A. Brakelmans, Valkrust in: Jaarboek De Oranjeboom, XXXIV (1981), 129). Aan zijn overige neven en nichten vermaakte hij zijn bezittingen door middel van legaten, waaraan De 14

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2006 | | pagina 16