daarmee tot de grootste aandeelhouders buiten de kopers zelf. INGENHOUSZ A. J. IngenHousz (1766-1859) was een vooraanstaand figuur in de toenmalige Bredase gemeenschap. Hij was de zoon van de Bredase apotheker Ludovicus IngenHousz en een neef van de vermaarde geneesheer en bioloog dr. Jan Ingenhousz. Na de dood van zijn vader in 1788 zette hij samen met zijn moeder de Bredase apotheek voort. Maar toen zij in 1812 overleed, verkocht hij de zaak en wijdde zich geheel aan zijn publieke functies. Daar leek hij geknipt voor, want tijdens de politieke onrustige jaren van 1795 tot 1811 had hij zich op lokaal en gewestelijk niveau een bekwaam bestuurder getoond. Met een enkele onderbreking was hij vervolgens van 1818 tot 1844 lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 3). Hij was een zeer vermogend man die zijn rijkdom vooral te danken had aan een actief en voorspoedig aan- en verkoopbeleid van woeste gronden en landbouwgronden, voornamelijk gelegen in West-Brabant4). Hij ging hierbij soms speculatief te werk. Zo kocht hij in de jaren 1830-1840 vele hectaren poldergrond en platen in de Biesbosch, in de hoop dat deze ooit nog eens tot goede landbouwgrond ontgonnen zouden worden Hierin toonde hij zich een kind van zijn tijd. Bij aanvang van de 19c eeuw was er van de zijde van de renteniers en beleggers een toenemende interesse voor het agrarisch bedrijf. Men meende geheel volgens de destijds populaire leer van de fysiocraten dat in wezen slechts de bodem productief was. In de eerste helft van de negentiende eeuw bestond West-Brabant slechts voor de helft uit bebouwde landbouwgronden. Door de groei van de bevolking was er een grote behoefte ontstaan om door middel van ontginningen en inpolderingen het areaal cultuurgronden uit te breiden. De overheid stimuleerde deze activiteiten door het verlenen van allerlei vrijstellingen van belastingen en het geven van subsidies. Daardoor werden deze ondernemingen voor de kapitaalkrachtigen extra interessant Tot 1835 had IngenHousz zijn beleggingen steeds in West-Brabant gezocht. Hoe hij nu geïnteresseerd is geraakt in de inpoldering van Eijerland is aan de hand van de bronnen niet meer na te gaan. Waarschijnlijk hebben de Van Lanschots hem hierop gewezen. Hij was met beiden niet alleen verwant maar ook bevriend De koopman - bankiers Van Lanschot waren goede bekenden in de Rotterdamse zakenwereld en hier zullen zij in contact gekomen zijn met Nic. de Cock 8). Overigens was de inpoldering van Eijerland zo'n grote onderneming dat ze landelijk de nodige bekendheid zal hebben gehad. Op 11 juni 1836 kocht A. J. IngenHousz zeven aandelen in de Sociëteit ten overstaan van de Rotterdamse notaris H. C. van der Looy. Een maand later kocht hij nog eens drie aandelen Of deze investering hem de verwachte winst heeft gebracht valt te betwijfelen. Een erg succesvolle onderneming is de polder Eijerland uiteindelijk voor de aandeelhouders niet geweest DE LOTGEVALLEN VAN DE SOCIË TEIT In april 1835 werd begonnen met de bedijking, een karwei waaraan ruim 1500 arbeiders werkten. Pieter Langeveld had de dagelijkse leiding. Met kruiwagen en schop wist men in de ongelofelijk korte tijd van vijf maanden een zeedijk van ruim 11 kilometer aan te leggen. Tot zover ging het werk voorspoedig. Op de ingedijkte kweldergronden werden de eerste veertien boerderijen gebouwd, waarop zetboeren, afkomstig van de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden in dienst van de Sociëteit met de ontginning begonnen. Maar de landbouwgewassen, die men wilde telen, 11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2006 | | pagina 13