ZOUT ALS DE ZEE
TEGEN DE PAALWORM
Op het land van Kikkert zijn putters bezig in de pluizende distels. De bonte distelvinken - net
vlinders, met geel en wit op de vleugels, opvallend rood en wit op de kop - plukharen in het
pluis op zoek naar zaadjes.
Watersnippen, een groenpootruiter en een dertigtal oeverlopers vliegen op van de slikranden
van de ondiepe plassen. Op de oever kleuren zeekraal en schorrenkruid rood. Aan de slootjes
bloeit met lichtlila herfstasterbloemen de zulte, in het water Engels slijkgras, dat zich de
afgelopen zomer flink heeft uitgebreid. Het is de enige binnendijkse groeiplaats die ik ken van
dit gras, dat sinds 1924 wordt uitgeplant in de Waddenzee om aanslibbing te bevorderen.
"Het water is hier even zout als in de Mok," zegt Kikkert. Om dat te demonstreren tilt hij een
paal uit het water, waarop drie vuilroze klodders zitten: zeeanjelieren.
Geknield in het natte gras op de oever turen we in het water. Steurgarnalen zwemmen onder
de wal, langsprietkreeftjes en zeepissebedden kruisen onder de waterspiegel. Op de slikbodem
scharrelt een grote strandkrab, een aartsvader, tussen de zeepierhoopjes.
Natuurboer Kikkert is ook jutter. Van juthout maakt hij hekken. Bij de schuur van Tinus bij
het licht aan het Molwerk staat een voormalige zeeweringpaal, eeuwen geleden tegen de
paalworm beslagen met ijzeren wormnagels. De grote platte spijkerkoppen waren
aaneengeroest tot een ijzeren huid, die hier en daar nog resteert op de sterk verweerde
hekkenpaal. In de overgebleven gaatjes zitten nog roestige nagelresten.
Dorsman bericht dat in 1731 bijna alle palen van onze zeeweringen zo door paalworm waren
aangetast dat ze moesten worden vervangen. Stormen vielen samen met de beruchte
paalwormepidemie van 1732. Toen besefte men dat de traditionele verdediging met palen
tegen de zee niet voldeed. Men ging ertoe over een aarden talud op te werpen aan de zeezijde
van dijken en dit talud te beleggen met keien, aanvankelijk uit de pleistocene formatie van
Texel zelf.
Een rekest van de dijkgraaf, burgemeesters en heemraden van Texel aan de Staten van Holland
uit 1735 meldt dat de Texelse zeedijken "door de bedroefde besoeking van de zeeworm
soodanig van paaien ontbloot sijn dat buiten extraordinaris hulp der supplianten het eiland in
het grootste gevaar is van geinundeert te worden." Die kreet om hulp vond niet meteen
gehoor, schrijft Schoorl, want in de jaren erna werd hetzelfde verzoek met eendere
bewoordingen meermalen herhaald.
Henk van Halm in Trouw van 29 september 2001
16