Van steekbakens waren er verschil
lende uitvoeringen, afhankelijk van
het soort vaarwater en de vaarrichting.
Kwam je bijvoorbeeld vanaf Texel-
stroom een vaarwater op het wad
opvaren, dan had je aan bakboordskant
ook bakboords-'takkenbakens' staan.
Langs de ondiepe vaarwaters, zoals het
'Vaarwater naar de Cocksdorp' over de
Vlakte van Kerken, stonden dan aan de
linker (bakboords-) kant op bepaalde
afstanden geplaatste sparreboompjes
waarvan alleen de kruintakken er
nog aan zaten. Dat was dan de 'rode'
of bakboordskant van het vaarwater.
Voor de stuurboordskant volstond
men aan het begin en het eind met het
plaatsen van een steekbaken met een
topteken van rotting; in dit geval twee
zwarte kegels. Later werden dit twee
zwarte houten driehoeken.
Kwam je dichter bij de Cocksdorp, dan
stonden ook daar weer van die sparren
aan bakboordskant. Maar daar waren
die kruinen 'opgebonden', d.w.z. dat de
takken bij elkaar waren gebonden zodat
de takkenbos niet uitwaaierde. Dat
waren dan dus 'groene' steekbakens
en dat verschil had te maken met de
internationale afspraak, dat je, vanuit
zee invarend, ook weer 'groene' bakens
aan stuurboord aantrof en 'rode' aan
bakboord.
Dus, varend in omgekeerde richting
(naar zee toe) trof je daar dan aan
bakboordskant stuurboordsbakens
aan. De scheiding van rood naar
groen was ongeveer op de plaats van
het 'wantij', dat is de plaats waar
twee vloedstromen rond het eiland bij
elkaar komen.
Op de plaats van die scheiding werd
dan een baken geplaatst met een bol
en een kruis als toptekens. Ook weer
van rotting en rood geschilderd. Zo kon
je dus aan het topteken zien aan welke
kant van het vaarwater het baken
stond. Dus, vanuit zee gerekend,
rode toptekens aan bakboordskant
en groene aan stuurboord. Maar de
groene kleur werd niet toegepast: dat
was zwart!
Voor zover het de spar-bakens betrof,
betrok vader Steigstra die uit de
Dennen.
De overige bakens werden door het
Loodswezen aangeleverd, zoals de
benodigde bakenbussen, stokken,
toptekens, kettingen en tonstenen. De
vaarwaters die van bakens moesten
worden voorzien waren dus het
vaarwater over de Vlakte van Kerken,
de Breesem, Foksdiep, Vogelzwin,
Engelsmansgat, Jackijlst, Driesprong
en het vaarwater naar de Vliehors. De
lengte van het totale rayon loog er niet
om: dat betrof on-geveer 65 km!
Uit bijgaand kaartje uit 1955 blijkt wel
wat daar mede de oorzaak van was:
het was één bocht al bocht! Zo kwam
in vaarwater De Breesem zelfs een
haarspeldbocht voor alsmede een paar
tamelijk haakse bochten.
Geen wonder dus dat diegenen die
niet zo goed bekend waren met die
droge smalle vaarwaters, het op prijs
stelden dat de bakens daar goed
waren geplaatst. Daarbij was (en is!)
het natuurlijk zo, dat je in de meeste
gevallen alleen met hoog water door
die vaarwaters kon varen: bij laag
water waren de meeste plaatsen niet
bevaarbaar.
En, al pratende met verschillende
schippers, bleek het vader Steigstra
dat men met de bestaande
waddenkaarten en de bebakening toch
vaak wel wat moeite had: men had er
geen handleiding bij en beschikte vaak
over te weinig nautische kennis. Zo
ontstond bij mij het idee om dan maar
zelf een kaartje te maken waar al die
Steigstra-bakens op stonden, en zo
gebeurde het dan ook.
Dat was in 1955. En dat kaartje (met
oorspr. maten van ca. 30x40 cm)
bleek zo in de smaak te vallen, dat het
Loodswezen in Den Helder er afdrukken
van ging maken om die beschikbaar te
stellen aan de belanghebbenden.
15