Ook Jan van der Vis was natuurlijk op de hoogte van het lopende getij: het water moest op zijn hoogste punt zijn geweest: het was eb. Maar met stormweer weet je het maar nooit: ook op dat moment had de dijk het natuurlijk nog kunnen begeven en dan had Oost, alhoewel het wel op een laag heuveltje ligt, toch nog heel wat water over zich heen kunnen krijgen. Maar Frederik kon dus met een iets geruststellende mededeling naar huis: En niet alleen de vloot is getroffen door deze zware storm, ook woningen en erven hebben er van langs gekregen: Zo is dat: er zijn gelukkig geen slachtoffers te betreuren; de dijk heeft het met hard werken van de Ooster bevolking gehouden en dan maar niet zeuren. En bij opkomende zon kon men de grote schade beter vaststellen: Ik was gouw bij dien plek: waar menig manschap stond. En waar de dijk ook had: een vreeszelijke wond. Men was daar in de weer, maar duisternis beletten. Om 't afgespoelde gat. met zeildoek af te zetten Ik vroeg hoe staadt het nu? Staadt het er beter voor?. Of is er nog den vrees, dat straks den dijk breekt door? Het is nog, hoop! en vrees! zoo sprak toen een van allen. Maar 't water is in 't kort, al aardig wat gevallen. En als het vallend blijft, dan zijn wij mogelijk klaar. Dan is er van den nacht; voor doorbraak geen gevaar. Ik ging zoo gouw ik kon, mijn Ouders zulks zeggen. Die gingen toen hun angst, weer wat ter zijde leggen. Ik kreeg van hun de last; te waken! en met vlijt. Het kwaad, of goed, berigt: te brengen hun op tijdt. Het water kookt en bruist; maar blijft doch aan het vallen De storm vermindert ook! God Dank! riepen wij allen Het wachten was daarna op de dageraad, zodat men de verdere schade aan de vissersvloot en de tjalken kon bekijken: Daar is de daageraad, daar elk een naar verlangt. Elk hoopt dat zijne schuit: nog aan de touwen hangt. Elk loopt en mikt en tuurt, elk kijkt maar na de zijnen. Maar elf stuks in getal; die willen niet verschijnen. Begrepen bij de vier; die ik reeds heb gezeid. Maar 't is een treurtoneel; zoo alles er toe leid. De dijk 't was vreeszelijk; hoe heeft hij het gehouwen. Men zag toen menig een: met steen en zeilen sjouwen. Daar gindtze is een schuit; gezonken op de ree. Weer anderen zijn weg; die drijfven ver in zee. Den ander dobbert nog, maar lijkt wel half vol water. Hij ligt nog voor een touw: welligt dat even later. Dat eene touw ook breekt; dan drijft dien schuit ook voort, 't is niets als treurtoneel, op Texels oostpunt's oord De huizen hebben ook, verschrikkelijk geleden. Veel pannen, en veel dak, zelfs schoorsteens naar beneden. Ook menig hek, en stek, ligt hier, en daar, ook plat. Dien storm, trof iedereen, want ieder, die had wat. Maar geene rouwbeklag, want niemand was verloo-ren. En anderen klaagtoneel, kon men zich niet aan stooren Het werd; en was Goddank! weer helder schoonlicht dag. Dat men van hein, en ver: het goed, en kwade, zag. De storm stilden af. ons schuit die was behouwen. Maar ook met averij, met een der ankertouwen. Het eene touw was stuk; het andere houwt hem vast. Het vokkeval van 't stag; dat slingert om den mast. Broer Piet; zijn schuit daarbij; bleefv voor twee touwen leggen. Maar Broeder Dirk, zijn schuit! was, ons, vaart wel! gaan zeggen. Die dreefv; ik weet niet waar, naar vergelegen kust. Of mooglijk dat den boom; al op den afgrond rust. Ook Simon Dijker moest; als Broeder Dirk deelen. Zijn schuitje was ook weg, en anderen niet te heelen. Ziet Maarten Kuiters schuit; Jan Brouwer Jacobszoon. Met dien van Arie Vonk, 't is wrak op wrak vertoon. Zij waren als de vier, dien ik hier eerst benaamde. Geheelal reddeloos; zoo dat men gouw beraamde. Aan brandhout stuk te slaan; het geen het beste was. Zij bleefven onbekwaam: te drijfven op den plas. Jan Duinker's schuitje was; ook nog vol water loo-pen. Maar kon daarna het met; een kleine scha bekoo-pen. Men trok met manne kracht, dien schuit naar 't nieuweland. Hij was en bleefv dus heel! en is aldus aan kant. 10

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2003 | | pagina 12