Tessels Prate
hi
'Hier weunt Reier fan Jan-Piet.
As je hier komt en hee is er niet.
Gaan dan gerust maar in dut huus,
Want strakkies komt-ie wel weer thuus.'
Reier woonde op Mariahoeve tegenover de
Strooppot, en bovenstaand rijmpje had hij voor zijn
raam gehangen! Deze en nog meer anekdotes kreeg
ik de afgelopen tijd weer toegestuurd, waarvoor
dank!
Hier volgen er een aantal:
Ik begin met een verhaal van Joop Roeper uit
Oosterend: 'Toen ik ers op de bóót fon De Helder
naar Skil loer, froeg een bödgöst an me: 'Komt u
van Texel?' 'Jazeker,' sei ik. Kunt u me vertellen
hoe het komt dat de boot zo schommelt als we de
haven in varen?' 'Jajek, dot zit zóó. Fandaag hèèw-
we de plöttelandsvrouwe fön Tessel een stranddag
en nou plompe ze ollegaar tegliek te water bee De
Kóóg!'
Arie Pieter uit Oudeschild was de nok van z'n stolp
aan het ragen. Stof en spinnenwebben regenden op
hem neer, een vervelende klus. Tegen z'n buurman
die even langskwam zei hij: 'Goh, wèt hèèwwe ze
't óns toch beroerd leerd!'
Een bekende uitspraak van dezelfde Arie Pieter
was: 's Oches moetje kieke naar je land en 's ééves
naar je vrouw.'
Een moeder ging met haar zoontje naar de hoofd-
meester voor het bespreken van het vervolgonder
wijs en de beroepskeuze. Moeder zei: 'Ik denk dot
ik het öl weet. Skoolmeester!' 'Zo', zei het hoofd,
'en waarom dan wel?' 'Nou, Kees is oltóós maar
wöt bliêd os het ferkansie is...'
Gerrit Eelman van Oost moest van z'n dochter ein
delijk eens een 'nuwwerwesse' wc laten aanleggen.
Gerrit vond het maar niks. 'Deer ken ik niet skrep
op zitte' zei hij.
Sirnon Dros en Ilse Beers woonden rond 1966 in de
nieuwe Thijsselaan, achter Sonnevanck. Ilse haalde
geld op voor 'De macht van het kleine' en kwam
daarvoor in Huize Irene bij de vrouw van melkboer
Kees de Waal. 'Zussie Beers, weer weun je nou?'
'Achter Sonnevanck.' 'Ach God kiend, benne d'r
gien huuze meer in De Burreg?'
Een Tesselse 'Oppa' beklaagde zich over de moder
ne moeilijke namen, die ouders tegenwoordig aan
hun kroost plegen te geven. Niks geen Klaas,
Sieme, Trijntje of Grietje, maar Steve ('Stiêf
Shimaine, Cheyenne, Owen. 'As ik me kwaad
maak, ken ik het gieniêns uut me bek krigge', zei hij
knorrig.
Groenteboer Martinus S. Langeveld, door iedereen
kortweg 'M.S.' genoemd, haalde in de oorlog eens
het volgende uit. Hij legde een grote sinaasappel
pontificaal boven op een hoop paardenpoep.
'Oranje boven!' Hij moest bij de Ortskommandant
komen en kreeg er flink van langs...
Jan en z'n broer waren 'foornachies' aan de vaste
wal. 'Ik ken niet sléépe in een freemd bèèd', klaag
de Jan. 'Kei-je niet sléépe? Dón moet je skéépe
telle, don fooi je fónzellef in sléép' zei z'n broer.
'Ja', zei Jan, 'en don gaat het damhek ope en don
ken ik weer overnuwt beginne!'
Iemand vertelt:
'We hadden een tante, die erg slecht ter been was: ze
was mank. Ze woonde alleen in een oud huisje en
sliep in een hoge bedstee. Met behulp van een stoel
klom ze erin. Eén been op een 'triêrn', één op de zit
ting en dan hup, de bedstee in. Toen ze oud en stram
werd zeiden we: 'Tante, dat wordt veul te gevaar
lijk, dot moet u niet meer zó doên hoor!' 'Ocht', zei
ze, 'de stoêl en ik ben het beiegaar wend!"
Kent u het verhaal uit de Bijbel van de profeet Elia,
die in de woestijn gevoed werd door raven? Iemand
zei over een straatarm gezin dit: 'Ze hèèwwe een
pon oppe skoorstiên, in de hoop, dót de raave d'r
nag wot in gooie zelle.'
De hekkensluiter is voor Reier Schaap uit
Oosterend, die met veel zelfspot zei: 'Effe me biêne
wosse, dón pösse me klompe ok weer!' En tegen de
kapper zei hij: 'Bakker, wil je deuze ouwe ramme-
kop effe knippe?'
Dat was het dan weer. Ik heb nog een kleine voor
raad, en aanvulling is dus, zoals altijd, zeer welkom!
G.E. Dros
Ié
f.s lik
'Wöt hèèwwe ze 't óns toch beroerd leerd!'
24