Het vliegende schip
Van mevrouw Anne Wubs-Koom uit Baarn ontvingen we de volgende brief: 'Toen ik begin juni
op Texel was, kreeg ik van mijn neef Arie Brans een paar oude boekjes, In het ene stond
'Anlje Brans, 9 jaar.' Dat was in 1875. Het andere is een boekje met gedichten van bekende
en onbekende dichters, zoals N. Beets, C. Huygens en ook G. Timme. Helaas is de band van
het boekje er niet meer, maar ik vermoed dat het uit het midden van de negentiende eeuw is.
Nu las ik in de Texelse krant dat op 'de Duyfken' de legende van de Vliegende Hollander wordt
opgevoerd. Gaat het in het bijgaande gedicht niet over dezelfde legende?'
De Duyfken in de haven van Oudeschild
Hier volgt het gedicht:
I.
22
HET VLIEGENDE SCHIP,
DOOK
O. TIMMH.
Ei' stak eens een schip van de Texelsche ree
Bestemd naar het Oostenbij stormen in zee
Bij stormen zoo vreeslijkdat de aarde er van beefde
En 't bliksemvuur klettrend'het luchtruim doorzweefde.
«Vermeetlen wat waagt gij 1P" zoo klonk van het land
«De stem van zoovelenvergaderd aan 't strand
■/Wat waagt gij, te zeilen bij 't strijden der winden!
«De zee zal u allen te deerlijkverslinden.
Maar naauw wordt die taal op het vaartuig verstaan,
Of vloekende en schimpende i3 'tandwoord gedaan:
ii Wat tiert gij lafhartigonnozele wormen
•/Wij tarten den Hemelwij vreezen geen1 stormen!
Eu 't ruischen der barenmet ijslijk geweld
En 't schittren der bliksemsdoor donders verzeld
En 't loeijen en razen der bulderende orkanen
Scheen 't lastrend' geboefte het heispoor te banen.