Tessels Prate
Als dialect sprekende Tesselaar krijg je aan de
overkant soms te maken met wat verwarring. Je
bezigt in keurig Nederlands ongemerkt een typisch
Tesselse uitdrukking, die niet wordt begrepen. In
mijn Vlaardingse tijd gebeurde het mij ook zo nu
en dan, en dan zei men: 'Wat zeg je nou? Dat is
zeker Tessels!' En dat was het dan ook. Je zegt
bijvoorbeeld: 'Het heeft ruig gevroren', voor rijp aan
de bomen ('Het heb ruüg frore Of 'Ik kan het niet
maken', in plaats van: ik heb geen gepast geld. En
dit valt ook vreemd: 'Het heeft heel wat gehouden'
('Het heb héél wöt houwe') om aan te geven dat
iets heel moeilijk voor elkaar te krijgen was.
Nog een paar voorbeelden:
Mijn broer in Amsterdam werd opgebeld door
iemand die een omstandig verhaal begon. Het
kwam hem op dat moment heel slecht uit, dus zei
hij: 'Sorry, maar daar kan ik nu niet mee staan.'
Het was even stil. Wat zegt u?' was de verbaas
de reactie.
Mijn zus verloor haar sleutelbos. Ontdaan zei ze
tegen haar Haarlemse buurvrouw: 'Dat is me ook
wat, ik heb m'n sleutelbos gestrooid.' De buur
vrouw:
Vroeger, toen iedereen nog volop dialect sprak en
er minder communicatie was met de vaste wal, zal
het voor Tesselaars nog veel moeilijker zijn
geweest!
Nu iets anders: Tesselaars die 'netjes' Nederlands
probeerden te praten; zij gingen ook vaak de boot
in.
Een Tesselse, die pas in Enkhuizen woonde en
naar de groenteboer ging om bietjes, bestelde 'een
pond gare bijten'.
Mijn vader vertelde een leuk verhaal over een
vrouw in Oosterend, die het nogal hoog in de bol
had en weigerde Tessels te praten. Ze ging eens
naar de winkel om zachte groene zeep, die toen
nog los verkocht werd. Men deed een klodder op
een stuk papier (in het Tessels 'een briefie') dat
netjes werd dichtgevouwen. Die zeep werd soms
gebruikt om piepende wagenwielen te smeren. En
wat bestelde de vrouw? 'Een pond saap in een
brijfje, want de wagen pijpt zo.' Tja, een skéép is
een schaap, een réép is een raap, dus séép zal
wel saap wezen!
Ik was een jaar of twaalf, toen ik het volgende
meemaakte. We waren met de 'meisjesclub' een
middagje naar het strand. Toen we op het punt
stonden naar huis te gaan, bleef er een paar
schoenen staan. De leidster, die graag 'deftig'
deed, hield ze omhoog en riep: 'Wie zijnes zijne
dit?' want een Tesselaar zegt in zo'n geval: 'Wie
sienes benne dut?'
'Mag ik even op jouw fijts?' vroeg een dorpskind
aan een toeristenkind met een mooie fiets.
Laatst hoorde ik dat kinderen die het van huis uit
niet gewend zijn, soms proberen Tessels te praten.
Iemand had het over 'een pliester" i.p.v. een pleis
ter en 'een truu' i.p.v. een trui. Leuk geprobeerd,
maar zo eenvoudig ligt het nou ook weer niet!
Ik besluit met een anekdote, die ook met dit feno
meen te maken heeft.
De moeder van Kees, een gelovige vrouw, bad al
bij zijn wieg met hem een avondgebedje, 'ik ga
slapen, ik ben moe'. Later, toen hij begon te pra
ten, vulde hij steeds het laatste woordje van elke
regel zelf in. Op een gegeven moment zei z'n moe
der: 'Nou Kees, je bent al zo'n gróóte jonge, nou
kei-je het toch wel hillemaal zelf?' Kees knikte ent
housiast, vouwde zijn handen en begon: 'Ik ga sla
pen, ik ben Kees....'
Begrijpelijk voor een klein Tesselaartje, want 'moe',
dat is je moeder en als je moe bent, dan ben je op
Tessel 'moéd'.
Heeft u ook leuke voorbeelden van dit verschijnsel,
schrijf het ons maar ook andere anekdotes zijn nog
steeds welkom! G.E. Dros
24