tegen de Bolsjewieken en over de Duitse le
gers die oprukten. Het leek haast onvermijde
lijk dat ook ons land bij de oorlog betrokken
zou raken. Aan de dijk van Nieuweschild ont
plofte een zeemijn die de daken van de hui
zen wegblies. Later reed er een wagen door
Oosterend om een inzameling te houden voor
de gedupeerde bewoners. Met karton of tri
plex had men de zwaar getroffen huizen
uitgebeeld. In dezelfde tijd waren veel dorpe
lingen bezig met het maken van schuilkel
ders. Men groef sleuven in het land tussen
De Vermaning en de Koetebuurt, die in die
tijd ook afgesloten was door een hekwerk.
Op 10 mei werden de boze vermoedens be
vestigd: Nederland werd overvallen door de
Duitse Weermacht. In drie dagen tijd was het
verzet gebroken. Ik herinner me nog die Oos-
terender jongen. Hij was soldaat en liep in
uniform in de Peperstraat. 'Het is afgelopen',
riep iemand die naar de radio geluisterd had,
'Nederland heeft zich overgegeven!' De jon
gen wond zich vreselijk op. 'Je liegt', hoorde
ik hem roepen. 'Het is waar', zei een ander,
'het werd net omgeroepen.' De soldaat wou
het nog niet geloven. 'Ze ben gek, 't bestaat
niet' hield hij vol. Woedend liep hij naar huis.
Buiten Nieuweschild lag een tijdlang een En
gels oorlogsschip. Het scheepsgeschut nam
elk Duits vliegtuig onder vuur. Mijn vader
werd steeds onrustig als we het scheepsge
schut weer hoorden, en terecht. Een aange
schoten vliegtuig kon immers gemakkelijk op
het dorp neerstorten. Bij 't Wagejot viel er
trouwens een neer. Op een dag voerden
Duitse toestellen duikvluchten met bommen
uit boven het oorlogsschip. Daarna is het
weggevaren.
Levendig herinner ik me het gruwelijke bom
bardement van Den Helder. De lucht was
rood en het gedonder was niet van de lucht.
De volwassenen liepen buiten op straat en wij
als kinderen hoorden alles vanuit ons bed.
Dat duurde tot de vroege morgen. Kennelijk
zaten er niet alleen Duitse vliegtuigen in de
lucht, want ik hoorde iemand roepen: 'Kiek,
dót benne Engelse en dót benne Franse'.
Waarschijnlijk kon de man de onderschei
dingstekens herkennen. Een ander riep:
'Deer komme nag meer vliegtuge', waarop
nog weer een ander vaststelde: 'Welninnet
man, dat ben feugels.' Ondanks de ernst van
het ogenblik moest iedereen lachen.
Al die gebeurtenissen maakten we mee in het
huisje waar vroeger Het Gasthuis had ge
staan. Sporen van de vroegere bewoning
vonden we nog in de tuin, want als we daar
onze kuilen groeven, kwamen er heel wat
potscherven en gebroken tegeltjes naar bo
ven. Ik vraag me af of er nog ergens een af
beelding van Het Gasthuis bestaat. Was het
gewoon een groot huis, of een gebouwtje?
Tinus Vlaming kan er misschien nog een be
schrijving van geven.
Zoals ik hierboven schreef was Peperstraat
35 het huisje waar De Rijmelaar bijzonder
aan gehecht was. Misschien zou zijn leven
heel anders verlopen zijn als die oorlog niet
was uitgebroken. Nog zie ik hem zitten met
de gitaar die hij aangeschaft had. Hij wilde
een bard worden, iemand die zingend door
het land trekt en daarbij zijn eigen liedjes be
geleidt. In die tijd schreef hij het enige ge
dichtje waar hij een eigen melodie bij compo
neerde. Het ging natuurlijk over Peperstraat
35. Het doet anno 2001 natuurlijk erg geda
teerd aan, maar het geeft toch iets weer van
de gehechtheid van De Rijmelaar aan die
plek:
Ik ken op deez' aarde een huizeke klein
met bloempjes ervoor en een tuintje zo fijn
en achter de ruiten daar spelen de spruiten
ze hollen en dollen en dansen dooreen.
Zo'n huizeke vind ge geen tweede, o neen!
Des morgens te zessen begint het lawaai
gelijk met het schrikkelijk hanengekraai
en holderdebolder, al over de zolder
komt Geppie met Riet, Hans en Nieske er
aan.
O, moeder, nu is het met rusten gedaan.
Wanneer het gezin om de dis is geschaard,
och heden, wat moet toch 't geduld dan be
waard.
Ze snappen en grappen, geniepen en trappen
En gooien per ongeluk hun bekertjes om:
'Och Hansje, och Rietje, hoe kun je zo dom!'
19