van justitie, een oude en afgeleefde man. Daarnaast was er een veldwachter, die zijn werk deed als 'veldpolitie'. Hij werd karig be loond uit een aandeel in de uitgedeelde boe ten. De vroegere burgermacht of -wacht werd toen herhaalde malen als 'slapende' betiteld. De April is naar Wieringen verzeild, maar voor het bestuur van Texel was deze zaak daarmee nog niet af. De Gouverneur van Noord-Holland stuurde naar Texel vanaf 4 september een drietal brieven, die helaas onvindbaar zijn. Uit de antwoorden van Rein- bach bleek dat aan hem opgedragen was en hij machtiging had om twee schepen met vers water naar Wieringen te sturen. Daaraan kon niet worden voldaan, omdat op of bij Texel geen geschikte schepen daarvoor te krijgen waren. De gouverneur schreef 13 september opnieuw en de Texelse schout antwoordde op de 15e: In antwoord op UExc. schrijven - haaste ik mij Uwe Excellentie te berichten dat mij door den Kapitein van het Schip April stel lig is verzekerd, dat de zich op Wieringen be vindende personen geen het minste gebrek aan water hebben, alzoo hetzelve hun van Medemblik wordt aangevoerd. Op 18 september had de gouverneur weer de pen ter hand genomen en binnen twee dagen schreef schout Reinbach: In antwoord heb ik de Eer UEx. te informe ren dat de twee schepen versch water, welke Uwe Exc. mij bij Uw brief van 4 dezer had geautoriseerd naar Wieringen af te zenden, door mij niet zijn kunnen geleverd worden, aangezien er destijds volstrekt geene Sche pen daartoe geschikt alhier voor handen noch te bekomen waren, terwijl ik vervolgens bij aanhoudendheid bezig zijnde om naar een gelegenheid daartoe om te zien door den Ka pitein van het Schip April de stellige informa tie bekwam dat het vereischte water van Me den blik werd aangevoerd en alzoo in het denkbeeld ben gebragt geworden dat in de behoefte behoorlijk werd voorzien. Weer een week later lag in het Texelse raad huis nogmaals een epistel van de gouverneur op de mat. De toon van de hoge Noordhol landse excellentie was minder prettig, waar door Reinbach opnieuw bijzonder actief was geworden en als antwoord op 30 september berichtte: Op Uw aanschrijving heb ik de eer UE te informeren dat ik na ontvangst van die brief dadelijk ben werkzaam geweest tot het verzenden van een Schip versch water naar Wieringen; met dat Gevolg dat hetzelve dan ook reeds heden derwaarts is vertrokken en door mij gesteld geworden ter dispositie van de Heer Intendant der Quarantaine Eil- bracht. Het doe mij intusschen leed Uwer on tevredenheid over mijne behandeling ten de ze te hebben moeten vernemen; Daar ik aan vankelijk door wezentlijk gebrek van geschik te Vaartuigen belet geworden zijnde om UExc. 's Last ter uitvoer te brengen, daarna ter goeder trouw heb gemeend dat door het ophouden der oorzaak, den Last zelve mede was komen te vervallen. Terwijl ik tevens Uwe Excellentie oprechtelijk kan betuigen dat, in dien ik niet door de herhaalde rapporten van de Kapitein van het Schip April, de stellige verzekering had bekomen, dat volgens het getuigenis van den Heer Eilbracht zeiven, het benodigde versch Water van Medenblik werd aangevoerd, ik ongetwijfeld geen oogenblik nalatig zoude gebleven zijn om, gelijk altoos, ook dan deze Uwer Excellenties aanschrijving letterlijk te voldoen. 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2001 | | pagina 10