De Beukema's naar Texel wassen insect) duurt in onze streken ca. 500 da gen, zodat er moet worden overwinterd, bijv. in een verticale gang. Voor het roepen wordt een speciaal hol gegraven als klankkast. Het is een monotoon trillen minutenlang aanhoudend geluid, voortge bracht door de mannetjes. Ook is er een soort baltsvlucht, waarbij ze zich tegen verlichte ramen te pletter kunnen vliegen (zoals bij Aldubo), of soms door vleermuizen gevangen worden. Kortom, een hoogst merkwaardig beest! Irene Maas Literatuur: Maarten 't Hart, Verzamelde Verhalen, 1992 Journaal boswachter Min 1900/01 De Sprinkhanen en krekels van Nederland. Kleukers et.al. K.N.N.V. 1997 Met dank aan Dudie den Boer-Boon, Andri Binsbergen, Piet Kok, Sietske Dijksen. In 1838 reisden Jan Rijpkesz Beukema, 18 jaar, en zijn zuster Ailina, 25 jaar, vanuit Zuur dijk nabij Leens in Groningen naar Amster dam en terug. Ze deden echter ook Texel op de heenreis aan. Het bericht is opgenomen in het Familieboek Beukema en via de heer Van Dis uit Bedum, verzamelaar van oude ploe gen, gestuurd naar onze bekende man van het agrarisch museum Cor Dros. Hij heeft het op zijn beurt mij weer in handen gesteld. De tekst luidt als volgt. Onze neisroete van Zuurdijk naar Amsterdam en vandaar weer naar Zuurdijk. Wij reden den 18 Juni 1838 met de wagen op een schoonen morgen naar Saaxum, Oldehove, Northom een fraai dorp met een buitengoed er voor, toen naar Niezijl een net dorpje en is met twee diepten omgeven. Dan door naar Grijpskerk, Visvliet, dan heeft men de Vriesche brug welke over een water ligt hetgeen Groningen van Vries land scheidt... Kollum... een korenbeurs op welke niet veel handel gedreven wordt. Toen kregen wij Oudwoude, Westergeest, Drie- sum, hier staat een nette kerk en prijkt met een orgel. Nu kwamen wij te Docum, een klein stadje. Wij vroegen nu naar een schipper om ons naar Texel overtebrengen, wij deeden aanstonds ook een op, het was een Medenblikker, wij vonden hem bij de wijnflesch, maar dat wilde niet lukken, hij vroeg vijfentwintig gulden. Beischot venvees ons nu naar een Loods de Boer, die nam ons aan voor twaalf gulden. Wij lie pen nu naar de haven, waar wij drie schepen za gen binnen komen, de draaibrug bezien, de kerk en zo verder terug. Dinsdagmorgen om drie uur stoken wij in zee, wij zagen en [in] de verte het ei land Vlieland, zagen overal vlotten zeewier het welk van het eiland Wierengen komt, en zo kwa men wij om acht uur op Texel aan. Nu een wagen gehuurd voor twee gulden, om ons naar het eier- land over te brengen. Wij kwamen door het dorp Oosterend, nu togen wij landwaars en kwamen op de ruige dijk, aan de eene zijde de inham van de zee welke Texel van het Eijertand scheidt, aan de andere de Aptenpolder dat laag en moerassig is. Eindelijk kwamen wij op het eijedand, velden raapzaad hadden wij nu voor ons, doch niet zo goed als wij hetzelve verwachten. De eerste plaats daar wij aankwamen was die van Houwenga, bij hem wat geweest te zijn, gingen wij weder in de wagen en reden met hem achter zijn land om, naar de postweg, en joegen nu naar t Stoepke, verder Noordhof, welke plaats Sebehën genoemd werd. Vandaar naar de zeeuwsche boeren. Hier zagen 22

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2001 | | pagina 24