Tessels Prate De laatste bladzij van ons blad is weer, zoals altijd, voor Tesselse humor. Hoort u een mooie anekdo te op een 'jarigheid' bijvoorbeeld, geef het aan ons door, liefst schrif telijk! Op de kruising Schilderend-Emmalaan zijn stoplichten geplaatst. De bejaarde Dirk Witte, wonend op het Schilderend, rijdt pardoes door het rode licht. Een jonge agent houdt hem aan en zegt: 'Hebt u het rode licht niet gezien? Daar voor moet u stoppen!' Zegt Dirk: 'Hoor-es jongeheer, die lichte sèèg ik jow, benne d'r ölliên foor de toeriste.' Pieter Eelman van het groene weggie in de Westen was een wat simpele vrijgezel. Toen na jaren trouwe dienst zijn huis houdster dood in bed werd gevonden vroeg de buurman: 'Hoe moet het nou veerder, Pieter?' Waarop Pieter ant woordde: 'Geef mee nag maar zó'n dito.' Aldus sprak hij zijn waardering uit voor de overledene. 'Aai van de Atlas' (Arie Lap Dzn. geb. 1873) moest niets hebben van de kerk, hij kwam er nooit. Zijn vrouw Grietje ging elke zondag alleen naar de Hoornder kerk, maar op een keer gingen ze warem pel samen op stap. Dat viel Jan van Do- natus (Witte) op en hij zei verbaasd: 'Nou nou Aai, ok na de kerk?' 'Ja', zei Aai, 'd'r is een nuwt orgel en dat wil ik welders siên en hore.' De volgende dag infor meerde Jan hoe het was. 'Mooi! Prach tig!', zei Aai, 'maar wat een ruumte die kerk! As die ers achter de Atlas stond, wat sow deer een hooi in kenne, dan hoefde ik nooit meer te skelleve!' In de tijd toen 'feugeltjesmênse' ongeveer de enige toeristen waren, kwam Jan Strij- bos vergezeld van Burdet, de bekende vogelfotograaf, op Texel. Ze huurden een auto met chauffeur bij Boekei. Kees Boon, een van de chauffeurs van Boekei, moest met hen het eiland rond. Door Waalenburg rijdend vond Strijbos het no dig om Kees z'n kennis van het vogelle ven even te toetsen. In de verte stond een reiger aan de rand van een sloot. 'Chauffeur', vroeg Strijbos, 'wat is dat voor een vogel?' Kees keek eens in de aangeduide richting en zei: 'Oó, dót? Nou, dót is een kemphaantje.' 'Héé', veinsde Strijbos, 'zijn die zó groot?' 'Nou', zei Kees, 'aars niet, maar dut is toevöllig een beetje gróótig soort.' Het laden van de boot in Oudeschild was vroeger passen en meten. Met veel ge manoeuvreer kwamen de auto's op hun plek. Vanaf de kant riep men naar Jan de Vries, de lader, of er nog een paar bij konden. Het antwoord was dan bijvoor beeld: 'Doen d'r nag maar een stikkewöt, maar niet mit een séépkissie (aanhanger of caravan), doen nag maar een paar dinky-toytjes!' Den Burg, dat vond Jan de Vries maar niks. 'Dót overjóssiesvolk uut De Burreg', zei hij, 'ik sow deer nag gieniêns kist wille worre!' Toch is dat laatste gebeurd... De ouwe Schuyl, visserman uit Ooste rend, ging altijd lopend naar de haven, waar de skuut lag. Met het 'slóópie op de rèèg', ging hij over het 'Stiêne pöödje', dat begon in de buurt van Koppes-bossie. Het liep dwars door het land naar Oude schild. Daar deed men lopend minstens vijf kwartier over, maar Schuyl deed het in een uur, zei hij. 'Dat bestaat niet', zei men. Schuyls reactie daarop was: 'Ja, maar dan was het wel in 't langst fan de dage!' Biem Lap uit Den Hoorn ('Sterke Biem') 27

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 2001 | | pagina 29