DE BRAND BIJ GERRIT KIKKERT EN DE NASLEEP
Omdat de blikslager/ketellapper Gerrit van
Oosten bij de brand van vrijdag 15 mei 1801
zijn hand bezeerd had, werd in de raadsver
gadering van dinsdag daar op volgend zijn
verwonding een behandelingspunt. Nu was al
gedurende het weekeinde de brand, maar
vooral de gebrekkige bestrijding daarvan, hét
gespreksonderwerp in Den Burg en Oude-
schild geweest.
Wie de brand ontdekte en 'de Raad van
Spuit' inlichtte zal altijd een vraag blijven. De
eigenaar van het gebouw, waarin de brand
uitbrak, maar ook de dag- en nachtwacht,
soms genaamd de ratelwacht, moesten aan
de openbare weg 'Brand' roepen. Bovendien
moest de wacht bij de leden van 'de Raad
van Spuit' aankloppen. Deze raad bestond uit
twee brandmeesters, twee assistenten en
twee 'Pijplijders' (=pijpleiders). Als teken van
hun waardigheid en gezag bezaten deze
mannen een stok van vijf voet (1,5 meter),
waarop vroeger het dorpswapen stond maar
nu het eilandswapen was geschilderd. Onder
hun leiding kwam een omvangrijk aantal be
woners van Den Burg tot activiteit: een bode,
pompers, reparateurs van slangen, brand-
haakgasten, gereedschapsdragers en water
scheppers. De lantaarndragers konden over
dag nog wachten tot de duisternis inviel. Na
gebruik van de spuit werden de slangen ver
zorgd door de drogers. De aangestelde boek
houder of secretaris maakte zijn aantekenin
gen en noteerde de absente personen, die
beboet konden worden. In principe waren alle
'burgers van Den Burg' van 16 tot 60 jaar ver
plicht bij de brandweer op te komen, uitge
zonderd ambtsdragers. De helft van de man
schappen werd telkens per half jaar inge
schakeld.
Volgens de voorschriften moesten zij opko
men bij het brandspuithuisje (zie pijl bij 2 op
plattegrond pag. 18), een gebouwtje van 3 bij
4 meter, dat was aangebouwd aan de noord
oostkant van de Gereformeerde (na 1801 ge
noemd de Hervormde) kerk in de Binnen-
burg. Daar ontstond die dag voor de brandbe-
strijders de eerste wanorde, terwijl 'bedaard
heid van Geest zo hoog nodig was.De deur
van het huisje was opengebroken en de
brandspuit verdwenen. Dat was het 'eigen
dunkelijke' werk van de gereformeerde kerk
meester, Fije Pietersz Zwart (1747-1808), die
in de Parkstraat woonde. Hij had geen leiding
bij de brandweer, maar had toch 'met hulp
van eenig toelopend volk de Spuit zelve er
uitgehaald en na de brand gevoerd.De stoet
van blussers vertrok naar de Hogerstraat,
want daar stond de schuur van Gerrit Kikkert
in brand (zie pijl bij 150).
In het huis Hogerstraat [13] woonde Gerrit
Jacobsz Kikkert (1745-1808), daarnaast was
op Hogerstraat [15] zijn schuur, waar nu de
Natuurwinkel gevestigd is. Evenals zijn vader
had Gerrit daar een broodbakkerij. Tevens
deed hij handel. Zo leverde hij -samen met
een distributeur aan de vaste wal- vanaf 1797
brood, vlees en andere levensmiddelen aan
de militairen, die op Texel kwamen. In februa
ri 1801 moest hij nog steeds vier gulden en
10 stuivers betalen voor de wagenvrachten
naar Oosterend, uitgevoerd in 1798. Toen
gedreigd werd met gerechtelijke invordering
betaalde hij prompt.
De brandspuit werd geïnstalleerd, maar gaf
tot overmaat van ramp geen water, omdat de
zuiger stuk was en de reparatie nam veel tijd
in beslag, mede omdat daarvoor eerst de toe
stemming van het gemeentebestuur nodig
was. In de tussentijd werd met brandhaken
het houten voorschot van de schuur gesloopt
en daarna vormden de manschappen een
menselijke keten en voerden met lederen
emmers water aan uit de 'Burggracht' en
gooiden dat in de brandende schuur. Gerrit
van Oosten, die op zijn post bij de spuit geen
werk had, hielp de mannen met de brandha
ken en ging daarna met emmers water de
schuur in. Hij werd door de rook bedwelmd en
sloeg met zijn hand in een spijker. Nadat de
spuit gerepareerd was nam hij daarbij zijn
plaats in en ging het blussen voorspoedig.
Aan zijn wond schonk hij geen aandacht
meer.
17