HET GEBEURDE AAN HET MARSDIEP
HET VERGAAN VAN DE WALVISVAARDER 'BOOMRIJK'
Het jaar 1766 was voor de Groenlandvaar-
ders een zeer zwaar jaar. Maar ook de wal
visvaart op Straat Davis ten oosten van
Groenland was dat jaar niet gelukkig. De Hel-
derse commandant Jan Pieterszoon Bos ver
loor zijn schip 'Nooyt Volmaekt' van de rederij
Poulles en Zur Muhlen te Amsterdam, in het
ijs. De Terschellinger Jan Pietersz Hoen, die
samen met zijn Texelse collega Cornelis Smit
op walvissen gejaagd had, verloor zijn schip
'Boomrijk' bij thuiskomst op de Noorder-
haaks! En niet alleen zijn schip; 25 schepe
lingen en de Pettemer loods kwamen om in
de golven op die noodlottige dag van de 10e
augustus 1766. Ze waren vroeg vertrokken
dat jaar. Claas Drijver van Texel ging al op 4
maart; de andere Straat Davis-vaarders van
het eiland: Jan Claasz Bremer, Hendrik For-
mersz Neef, Cornelis Formersz Neef en Sij-
brand Jansz Neef kort daarna en tenslotte,
dat jaar voor het eerst als commandeur Cor
nelis Smit. De Texelse commandeurs, Jacob
Potter, Cornelis Colder, Jacob Klaasz Bakker,
Cornelis Bakker, Hendrik Nanningsz Pronk,
Gerrit Leendertsz Smit, Sakom Jacobsz Dog
ger, Maarten Boon, Symon Maartenz Walig,
Jacob Dirksz Daalder, Pieter Jacobsz Dogger
en Dirk Jacobsz Drijver voeren op Groenland.
1) Het zat niet mee dat jaar. Cornelis Smit
had 'in compagnie' met de Terschellinger Jan
Hoen slechts drie walvissen gevangen. Op
13 juli waren ze uit Straat Davis vertrokken
en huiswaarts gevaren; een kleine maand
later zijn ze thuis, of liever gezegd: bijna
thuis. En toen ging het fout, althans met de
walvisvaarder 'Boomrijk'. Door de schuld van
de loods? Enkele overlevenden, de harpoe
niers Haaje en Boote Jansz, de bootsmans
maat Christiaan Andriesz, de kok Teunis Ty-
monsz en de matrozen Jan Hendrik Burring
en Maarten Dirksz 'alle van competenten ou
derdom omme der waarheyd getuigenis te
geven', verklaarden daags na de ramp te
Den Hoorn, in tegenwoordigheid van de
Texelse schepenen Pieter Schaap en Gerrit
Leendertsz Smit aan notaris Jan Star, dat:
zij, getuygen, met haar voornoemde schip in
goede staat zijnde op den 13e July deses
jaars uyt de Straat Davids (alwaar zij bene
vens de Commandeur Cornelis Smit, drie wal
vissen hebben gevangen en daarvan Twee in
haar schip hebben gehad, naar Holland zijn
vertrokken met eene goede gelegentheyd en
op gisteren sonder inmiddels eenige merk
waardige ontmoetingen te hebben gehad voor
Texel zijn gekomen, alwaar zij des voormid
dags om tien uuren een Pettemer Loots aan
boord kregen om naar Texel binnen te breng
en, waar op zij vervolgens met een stijve
noordelijke wint cours na het Nieuwe gat zet
ten dat zij des middags omtrent een uur bij
het Nieuwe gemelde gat zijn gekomen, alwaar
de zee seer omstuimig was en sterk brandde
waar om de Requirant in desen (zo als de
sesde getuyge die diestijds aan het roer
stond, om te stuuren afsonderlijk verklaart)
aan de Loots vraagde of zij niet hoger moes
ten oploeven, door dien het aan Leij so sterk
brandde, hetgeen de Loots beantwoordde
met neen, daar bij voegende dat zij selfs af
houdende moesten, en tegelijk aan hem ge
tuyge ordonneerde het Roer te Loefwaart op
te halen, so als hij gertuyge ook aanstonts
deede, dat daarop haar schip sodra het noe-
malso te loefwaart opgehaalt was (gelijk zij
getuygen nu wederom alle te samen verklaar
den) seer hevig tegen de grond stiet, vervol
gens aan stukken barstte en vast zittenbleef,
lopende kort daarna tot aan het onderste dek
toe vol water, te welker tijd ook haare groote
en kruyssteng over boort geraakte, staande
de zee op een allerhevigste wijze op en over
het schip selfs tot aan de groote mars toe,
waardoor ook hunne drie sloepen op de Last
staande aan stukken overboord geslagen
wierden, in een van welke sloepen daar de
steven selfs nog uitgerukt was, de derde en
vierde getuygen in desen van het schip afge
slagen en daarna mede vol water seer mira-
kuleus alhier aan land gekomen zijn.
Dat zij andere vijf getuygen (die zulks nu
apart verklaren) een weynig tijds daarna me-
17