Dit is het einde van hun werk
Voor reuzenmoed en krachten
Ze staren droevig om zich heen
't Ging boven hunnen machten
Tien lijken stonden opgebaard
Voor het vertrek gereed
Naar 't dierbaar plekje Vaderland
Wie beschrijft daar het grote leed?
De mannen van de reddingboot
Brengen ze naar Texels havenplaats
En staren met een droeve blik
Naar het scheepje buitengaats
22
(Foto's: fotoarchief K. Uitgeest)
't Lied van den Cockelvisscher
Zacht komt de vloed
Zwelt over de gronden der ree
Heffend mijn schuitje
Van den bodem der ondiepe zee.
En ik stap op mijn cockelschuit
Steven de Rogsloot uit
Zet met mijn scheepje koers naar zee
Met mijn manden en want
de zeilen gespant,
Laveerende weg van de ree.
Met de deinende vracht
Wieg ik voort kalm en zacht,
Met de golven der zee
Danst mijn schuit lustig mee.
Bij het zeil of aan 't roer,
Zing ik lustig mijn lied,
Met mijn zwoegende taak
Dag en nacht in 't verschiet.
Ginder op de banken
Leeft een vischje klein
Onder 't zand bedolven
In schelpje net en rein
Ploeterend door 't water
Harkend door het zand
Vang Tc het kleine vischje
Voor het volk aan land.
En mijn schatje aan land,
Daar ginder aan het strand
Die bij 't weggaan me wuifde adé
Bouwt met mij op mijn want,
En op 't zandige strand,
Voor een leventje kalm en tevreê.
Schatje, liefje, cockeltje,
Met je oogjes rond,
Uit vaar ik voor jou,
En weer kom ik voor jou,
Voor je schaterlach, je rozenmond.