(foto: archief N. Huysman Rzn)
DE HOOISCHOP
Het hooien vroeger op Texel
opgetekend uit de mond van Niek
Witte (*1909)
18
leven op het land, maar dan schilderen naar
de werkelijkheid. Zo ontstond ook 'De her
derin'. Op het eerste gezicht een roman
tisch geheel, maar kijk dan nauwkeuriger.
Dan zien we een armoedig gekleed meisje,
een berustende houding die haar toekomst
al uitdrukt en let op de magere beesten die
ze hoedt. Zo staat ze daar als symbool voor
onze liedjes: de romantiek van de armoede.
Misschien nog een reden te meer om deze
bundel in het kader van onze Historische
Vereniging te laten verschijnen.
W.J. Kikkert
'Er was eens.... een herderinnetje. Texel zingt door de
eeuwen heen' door W.J. Kikkert is te koop bij de
Texelse boekhandels voor f 24,95
De hooischop bestaat uit een zware balk in het
midden van waaruit veel vierkante dwarslatten
die op punten eindigen. De uiteinden zijn voor
zien van ijzeren punten die omhoog gebogen
staan om niet in de grond te raken. De breedte is
ongeveer 2.70 m. Om de dikke balk heen zitten
twee halfronde-ovale stukken hout met glij-ijzers
erop waardoor de hooischop als een slee over het
land getrokken wordt. Twee houten stelen hieraan
bevestigd waren het 'stuur7 en de hefbomen om
de hooischop over de kop te helpen slaan, bij het
hooi op de rook te brengen.
Wanneer het gras rijp was en gemaaid kon wor
den, werd er gemaaid met een enkele machine,
die getrokken werd door twee paarden (in enkele
gevallen met lichtere machines was één paard
voldoende). De paarden trokken de machine
voort en zorgden voor de beweging van de ver
schillende onderdelen. Dit werd overgebracht
door een tandwielsysteem via de wielen, die voor
de aandrijving zorgden.
Aan de rechterzijde van de machine zat een vin-
gerbalk, waartussen een ijzeren rug zat, met veel
V-vormige ijzeren scherpe bladen, die snel heen
en weer bewogen en het afgesneden gras op een
zwad achter zich heten hangen ('swöod').
Dat gras moest na enkele dagen drogen, gekeerd
worden, met de houten hooihark. Vaak met meer
dere mensen tegelijk. Was het hooi droog ge
noeg, dan kon men beginnen met de hooischop,
zo niet, dan werd eerst weer gekeerd. Zo 's mor
gens tegen tienen werd de koffie op het land ge
bracht, de kommen in 't gras gedrukt en zat men
gezellig er omheen met een snee brood of een
stuk koek. Kwam er een vlieg in de koffie, dan
werd die er door de schenker met de vinger uit
gewipt.
Wanneer het hooi dus droog genoeg was, werden
er 4 zwaden op een rij geslagen; dan lag het 'aan
de waal'. Daarna werd met de houten schop het
hooi bijeen geschoven. Met één paard ervoor, dat
in lange touwen ('tiêmtouwe') liep, werd de hooi
schop door één man bediend. Was de hooischop
goed vol, dan werd van de andere kant er nog
eens zoveel bovenop gewipt en had je de zgn.
hooirook (ook wel hopper genoemd). Vervolgens
werden deze hooiroken netjes opgemaakt, zodat
er weinig regenwater in kon komen. Dit opmaken
gebeurde met hooivorken.
Later werd het hooi met Texelse boerenwagens
naar huis gehaald en in het hooivak van de
schuur gedaan.
Tijdens de hooiperiode bleef vaak al het ge
reedschap op 't land liggen. 'Dat kon toen nog',
als het weer goed was, ging iedereen door tot het
werk af was. Tussendoor werd wel goed voor
koffie en thee gezorgd met of zonder vlieg in de
kom...