Banning en Willem Gerritsz de voornaamste woordvoerders werden. Voor het beleggen met zoden van de kruin en het stapelen van de taluds had men enige percelen grasland aangekocht op het oude land. Ondanks verbod tot waterlozing op de polder, gebeurde dit toch stiekem. Getuigen verklaarden dit te hebben gezien. Jan Luytsz van De Waal verklaarde niet anders te kunnen, immers 'dat hoger is begeert nederwaerts ende ten dale te lopen'. De nieuwe polder moest al het water gedurende de eb op het wad lozen, waarvoor men in de stroomgeulen een tweetal uitwateringssluizen had gebouwd. De lozingstijd was echter veel te kort om van een zo groot gebied het water kwijt te kunnen raken, zeker in een regentijd met stormweer en hoge buitenwaterstand. De polder moest van ca. 1300 ha omliggend land het water ontvangen, nl. van: De Koog/Everstekoog 600 ha Mientgronden 430 ha Burgernieuwland 104 ha Gerritsland 100 ha Totaal 1294 ha Hierbij kwam nog een gedeelte water van De Waal en Ongeren. Bij de aanleg van een nieuwe dijk was het gebruikelijk, dat de oude achterliggende dijk moest meebetalen aan de nieuwe. De oude werd immers ontlast en vergde dus minder onderhoudskosten. Bo vendien kregen de bedijkers het recht van etting beweiden) van de oude dijk die dan slaperdijk was geworden. De boeren van de omringende polders weigerden ook maar iets aan de nieuwe dijk te betalen, noch het recht van etting aan de bedijkers te verlenen. De bedijkers daagden daarom de hoefmeesters hoofdmannen) van het land van Texel voor het gerecht en probeerden zo hun gelijk te krijgen. Op 18 augustus 1518 hoorden de daartoe door het Hof van Holland aangestelde com missarissen Jacob Mauritsz en Mercelis Zegerscappele, een aantal door de deurwaarder Franck van Damme gedaagde getuigen in Den Burg. De weerstand tegen deelname aan de nieuwe dijk was dermate groot, dat velen verklaarden hun land te zullen verlaten indien het belast werd met extra dijklasten voor deze dijk, 'onvermits de voorzegde dijck soo quat ende soo coste/icke te onderhouden sal wesen'. Cornelis Pietersz van De Koog verklaarde dat het bruikbare land absoluut geen schade opliep door het op de polder geloosde water en niet belette 'te teelen ende te saayen'. De rest achtte hij van geen land te zijn en hij had liever 100 roe oude dijk te onderhouden 'die lou leyt ende vuyten winde', dan 2 roe nieuwe dijk, aan zee gelegen en op de noordenwind. Texel zou beter beveiligd zijn met de oude dan met de nieuwe dijk. De commissarissen stelden ter plaatse een onderzoek in. Hiervoor kwam men bijeen bij de boerderij Contencieuse welke ten noorden van Schalkwijkerdijk op het hoge gors was gelegen. De ingelanden van de omliggende polders kwamen 'te paerde ende twee wagenen volcs', totaal 40 man. De Texelaars deelden de commissarissen onmiddellijk mee, dat de boerderij op zeer hoog voorland 'was gelegen, minstens een halvedijks- hoogte hoger dan de kruin van de nieuw aangelegde dijk. Vanaf de boerderij trok men 14

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1995 | | pagina 16