Noorden en hadden door doorlopende betaling van de erfpacht het recht op bezit van gronden in WaalenBurg behouden. Uit het jaartal 1460, waarin Elisabeth het octrooi verleende, blijkt ze hiermee dit nogmaals extra te benadrukken, denkelijk mede door het debScle met de bedijking van de Schalkwijker polder. Men ziet wel vaker dat een abdij een octrooi, verleend door de Graaf, nogmaals bevestigde. Ook als er van het octrooi geen gebruik gemaakt werd ziet men de abdij vergunning verlenen aan andere gegadigden. Hieruit blijkt weer de goede verstandhouding tussen Graaf en Geestelijk heid. De sliblanden die later het Begijnenspijk en Binnenspijk werden genoemd (afb. 7, pag. 8), waren in eerste instantie ook aan Van Nieuwwaal en Van Noorden toegewezen. Door hen is van het bedijken hiervan geen gebruik gemaakt en zien we dat pas veel later, namelijk in 1496, octrooi tot bedijken van vorenvermelde sliblanden wordt verleend aan Merten Adriaensz, die van 1504 tot 1510 schout van Texel was. De vergunning aan de gebroeders Van Noorden verleend, betrof een gebied tussen de Nieuwlanderdijk en De Waal, dus noordelijk van de Ongerderdijk. Waarom Van Nieuwwaal en Van Noorden vermelde sliblanden niet hebben bedijkt valt slechts te gissen. In 'Veldnamen' schrijft Schraag dat op een luchtfoto duidelijk waarneembaar de loop van een oude dijk is te zien, oostelijk van De Koog gelegen! Dit moet dan de dijk geweest zijn, gelegen op het hoge gors waarvoor aan Van Nieuwwaal en Van Noorden octrooi was verleend (afb. 6-nr. 2, pag. 8). Hieruit lijkt men te mogen veronderstellen dat ook dit geen succes is geweest en dat men na de doorbraak van de Schalkwijkerpol der geen behoefte had om ook nog eens een avontuur aan te gaan met het Begijnen spijk en Binnenspijk. DE BEDIJKING VAN WAALENBURG Op 4 augustus 1488, dus 28 jaar na de vergunning van de abdis, bevestigde Maximili- aan van Oostenrijk het octrooi van de erfgenamen en breidde het zelfs uit met de toevoeging, alsmede het hoge gors ten noorden van de Schalkwijkerdijk, de zgn. Harde- koog (afb. 10, pag. 13). Deze uitbreiding hield waarschijnlijk verband met het tweemaal uitgeven van de gorzen benoorden Het Kley. Hierdoor werden ze immers benadeeld, daar ze in de polder Burgernieuwland waren komen te liggen, die door de andere bedijkers was ingepolderd. Door deze toewijzing kregen bedijkers als het ware een landhoofd in bezit, van waaruit men, via de aanleg van een afsluitdijk, de gehele boezem zou kunnen afsluiten. Om echter een afsluitdijk te kunnen realiseren, diende men eveneens een dergelijk landhoofd aan de Kogerzijde te bezitten! De erfgenamen waren op dat moment Cornelis Crusink, houtvester van Holland en schout van Texel, alsmede mr. Jan van Schoonhoven en Willem Claesz. Op 9 augustus 1503 kon mr. Jan van Schoonhoven tot ovéreenstemming komen met de kerkmeesters van De Koog tot overname van een stuk kerkeland, buitendijks. De akte van de schepenen van Texel luidt: 'Wij Coppen Gerritsz ende Symon Isbrandtsz, Schepenen in Texel, doen kondt alle luyden, dat voor ons zijn gekomenBroer Willemsz, Pieter jansz, Philip Kerstgensz ende Lubbert Frericxs, als Kerckmeesteren van Den Kooch, Rijsduynen ende Overencooch, 12

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Uitgave Historische Vereniging Texel | 1995 | | pagina 14