14
PRIJZEN
De uitbetaalde bedragen hadden 28 jaar achtereen
op een redelijk gemiddelde gezeten. De Texelse
fijne wol werd door zijn kwaliteit geroemd en be
ter betaald dan de wol in de rest van de provincie.
Maar in de voorafgaande jaren waren de prijzen
niet te best ondanks dat de fabrikanten toegezegd
hadden dat de prijzen niet beneden de 10,5 of 11
stuivers per pond zouden dalen. Tevens zou alles
wat van het schaap kwam, gebruikt worden voor
bewerking. De boeren vroegen zich af waarom
dan in 1790 en 1791 niet alle wol werd opge
kocht. Zo'n belofte was indertijd gedaan door een
grote fabrikant genaamd Bronkhuyzens te Leiden.
Deze kocht in 1790 op Texel 80.000 pond wol.
De resterende 60 a 70.000 pond werden toen af
genomen door de 'Huysen van Negotie'. In 1791
was er minder uitvoer geweest door de onlusten in
Frankrijk. Maar in Noordholland was toen bijna
geen wol te krijgen. Op Texel was nog ca. 11 a 12
duizend pond overgebleven, die in de eerste twee
maanden van 1792 voor 60 tot 63 stuivers ver
kocht en in maart geleverd werd, niettegenstaande
dat de partijen van goede tot beste kwaliteit waren.
De machtige Bronckhuyzens kwam in 1791 in ei
gen persoon om wol te kopen en bood tegen de
60 stuivers (de steen of 6 pond). Dit was dus 10
stuivers per pond. Op hoge toon zei hij dat men
blij mocht zijn met de prijs omdat de kans groot
was dat wanneer hij in Leiden terugkwam het nog
maar de vraag was of hij die prijs kon maken. Dat
was misschien zelfs gebeurd ook wanneer de
'Huysen van Negotie' niet tussenbeide waren
gekomen en de prijs tot 6 stuivers per steen (of 6
pond) omhoog had gedaan.
Daar de Texelsche Landman, als geene andere
Hoofdboerdery dan van Schaapvee kunnende
oeffenen, het slagtoffer der daaling worden, en in
een armoede vervallen moet, die eenslaags alle
Inwoonders van dit Eyland treffen zal.
Ondertussen blijft de handel in Engels vee stabiel
en de prijs is altijd nog een derde lager dan hier in
Holland. De verwerkende industrie heeft al laten
doorschemeren dat de lagere prijzen voor hen wel
gunstig zijn. Zij verwachten hierdoor een stijgende
omzet. Met andere woorden: de handel is het er
over eens dat de prijs van de wol moet zakken,
want het aanbod vanuit Engeland is van redelijk
goede kwaliteit en voor een voordelige prijs in te
kopen.
De omstandigheden waaronder de Texelse
schapenhouder in zijn onderhoud moet zien rond
te komen worden beschreven in de brief aan de
'Heeren Staaten van Holland ende Westvriesland'
voorzien van voorbeelden:
Vaak had een bejaarde zeeman een kapitaaltje
vergaard en leende dan tegen een geringe rente
aan schapenhoudende familie of kennissen.
Zodoende kon men met een lage rente en
redelijke prijzen toch een bestaan hebben. Men
durfde zelfs voor tamelijk hoge prijzen grond te
kopen. Van zo'n transactie ontving de schatkist de
zgn. 40ste penning. Het ging allemaal net, maar
dan moest er ook niets tegenzitten! Vooral de
gestegen lasten deden het ergste vrezen. Wanneer
de prijs van de wol zou dalen, dan was het gevolg
dat ook de prijs van de lammeren en oude
schapen moest zakken. Hierdoor zouden zoals
verwacht overkantse boeren wellicht stoppen met
de schapenhouderij en wanneer de prijzen
helemaal slecht waren er misschien toch weer een
handeltje in zien. In de tussentijd zouden deze
mensen overstappen op beter renderende
veehouderij, dit in tegenstelling tot de Texelaars,
die in grote getale getroffen zouden worden. Een
aantal wordt ook genoemd: ...nyvere Leden der
Maatschappy, die op dit Eyland alleen (Man,
Vrouw, Kinderen, Knegts en Meyden by een
gerekend) tusschen de twee en drie duyzend
Zielen bedraagen.
Het vooruitzicht zou hopeloos zijn: de boeren
zouden failliet gaan en de welgestelde zeeman zou
zijn geld, dat hij door hard werken en door een
risicovol leven had verdiend, verliezen. Door de
geruchten, die in omloop waren, ging bij de
geldschieters de hand al op de knip. De rentes
werden verhoogd van 2,5% naar 4% en de boer
voelde het al meteen in zijn portemonnee.
VERPLICHT HOLLANDSE STOL TE DRAGEN
Al meerdere keren had de Regering gepoogd de
fabrieken in stand te houden en de bedrijfstak
proberen te versterken, maar steeds tevergeefs. In
1623 had de regering een verbod op de uitvoer
van lakense- en wollen stoffen ingesteld, maar dat
hielp evenmin als het verbod in 1663 tot het
invoeren van deze stoffen. Streng doorgevoerde
maatregelen op voorstel van de Erfstadhouder in
1749, waarbij men aangemaand werd om in het
binnenland verwerkte stoffen te dragen liepen op
niets uit. De regering zelf gaf het goede voorbeeld
door te verordonneren dat alle leden van de
regering en de ambtenaren geen andere dan
lakense-, wollen- en zijden stoffen mochten
dragen, dan afkomstig uit de provincie.