Mijn Waarlandse stek.
Waarland, 8 september 1999.
35
had de gezichten van die mannen moeten
zien mam, toen eenmaal bleek dat ik de
kunst van het klaverjassen aardig meester
was. Opeens kreeg ik het gevoel erbij te
horen, dat ik mee telde. Nou moet ik wel
zeggen dat het geluk die avond mijn
grootste troef was want mijn maat en ik
kregen hele beste kaarten en samen maak
ten we een beste pot.’
Belerend stak hij zijn onderwijzersvinger
omhoog en stelde: ‘Neem van mij aan, dat
die Westfriezen eerst goed de kat uit de
boom kijken voordat ze met iemand in
zee gaan.’
Ik wist het nu zeker; ik had me vergist.
West-Friesland is mooi en die Westfriezen
leken me ook best aardig want die helpen
zielige poezen die niet meer uit een boom
kunnen klimmen.
poort en gaven mij het gevoel alsof hun
sterke armen mij beschermend omsloten.
De eenvoudige huisjes links en rechts aan
de Veluweweg, met daarachter de weidse
akkers, de mensen die zo vriendelijk hun
hand op staken namen mijn gevoel van
angst voor het onbekende weg als sneeuw
voor de zon.
De geschiedenis herhaalt zich. Ook ik
vertoef regelmatig met mijn hengeltje aan
de waterkant en werd jaren geleden,
samen met Carla Beemsterboer, een van
de eerste vrouwen die lid werden van vis
club ‘De Goede Vangst’.
In stilte ben ik mijn vader er nog altijd
dankbaar voor, dat hij met zijn geani
meerde vertellingen mijn hart heeft ge
opend voor de streek en uiteindelijk het
dorp Waarland dat mijn tweede thuis
werd.
Zon, wind en water.
Pijp in de brand.
‘Het was net of alle
zorgen van me af
gleden.
Sluimerend droeg ik mijn voorstelling
van West-Friesland in een laatje van mijn
geheugen mee tot aan mijn tweeëntwin
tigste levensjaar. Pas toen ontwaarde ik
met de ogen van een volwassene West
Friesland en zag ik in werkelijkheid hoe
onbeschrijfelijk mooi dit stukje Neder
land is. In de Sloeierd ontmoette ik een
Westfries die klompen droeg waar mijn
voeten wel twee keer in pasten. Hij draagt
geen berenvellen, want nooit en te nim
mer verkoopt hij zijn huid voordat de beer
geschoten is. Hij is siachtig en spreekt
zijn Westfriese taal vanzelf niet onnodig
en overbodig. Hij werd mijn Westfries en
ik ‘emigreerde’ van Zuid-Holland naar
het Westfriese platteland.
De eerste keer dat ik Waarland zag, toen
we samen over de Hogebrug reden, herin
ner ik me nog zo levendig alsof het giste
ren plaatsvond. De kruinen van de hoge
bomen aan weerszijden stonden naar
elkaar toe gebogen als een groene ere-