Het roten van hen
nep. Lange bossen
hennepstengels
werden in een pol
dersloot gelegd tot
de houtige bestand
delen loskwamen
van de vezels.
Uitsnede uit een
schilderij van
G. van den Heuvel
[1/84]. Collectie
Nederlands
Openlucht Museum
Maar Alkmaar had daarnaast nog iets
unieks. Rond de stad was veel ervaring
opgedaan met bovenkruiers, die men
gebruikte om de nieuwe polders droog te
houden. En dan was er nog het aanstekelij
ke voorbeeld van Lieven Janszoons wind-
oliemolen. Al met al uitgesproken gunstige
omstandigheden voor het realiseren van
windindustriemolens, voorop voor hout en
hennep, juist in Alkmaar.
Hennep was een grondstof van groot
belang: zonder hennep geen scheepvaart en
geen visserij. Het kwam uit eigen land, van
de Alkmaarse geestgronden en uit de Zuid-
Hollandse waarden, of uit het
Oostzeegebied. Na het gecontroleerd rotten
van de stengels ('roten'] werden deze
gedroogd en met de hand met houten
hamers gebeukt om de houtdeeltjes te
breken en los te maken van de vezel.
Daarna werd de hennep in bosjes over een
hekel gehaald. Een stoffig en ongezond
bedrijf, waarbij de fijne houtdeeltjes alle
kanten uitstoven en je uiteindelijk soepele
vezels overhield. Terwijl een jongen aan
het grote wiel draaide liepen de spinners
op de spinbaan achteruit, waarbij de bos
hennepvezels om hun middel langzaam
in dun garen werd omgezet. Het draaien
zorgde voor extra stevigheid. Het garen
werd gebruikt om visnetten te breien,
zeildoek te weven en touw te slaan.
Alkmaar had aan het eind van de zestiende
eeuw zijn eigen touwslagerijen [lijnbanen].
Zeven binnenbanen lagen naast elkaar in
het zuidwesten van de stad tussen de
Kennemerpoort en de Baangracht. Ook
lagen er nog lijnbanen bij de
Nieuwlanderpoort, in het noordoosten
van de stad tegen de stadswal en langs het
Zeglis. In 1630 telde Alkmaar maar liefst
48 lijnbanen. Alkmaars touwwerk werd
niet alleen in eigen stad en regio verkocht,
vooral aan schippers en scheepswerven,
maar ook 'uitgevoerd' naar Amsterdam.
Zeildoekweverijen en nettenbanen in
Alkmaar of directe omgeving zijn wij bij
ons onderzoek niet tegengekomen. Ook
Pieter van Foreest heeft het in zijn beschrij
ving van Alkmaar uit 1597 wel over touw
slagers maar niet over zeildoekwevers en
nettenbreiers:
Op de muren kan men verder nog veel
windmolens zien, waarvan ook een groot
deel buiten de muren doorgaat in de rich
ting van het buitenste meer, molens die
door vaklieden en handwerkslieden met
zeldzaam vernuft zijn gemaakt voor ver
schillende soorten gebruik. Want behalve
gewone molens, die graan malen en peul
vruchten en eikenschors, dat gebruikt
wordt voor het verven van zeilen en netten
HENNEP
6 Oud Alkmaar 2011