Koloniale kleding hebben, zullen ze zich automatisch netjes
voor mannen gaan gedragen. Maar ook: "De desertie
(links) en vrouwen wordt door eene herkenbaare soort van
(rechts), zoalsafge- kleding moeijelijk gemaakt." De sub-
beeld in De Star in commissie Alkmaar had maar liefst 17
i8ip. Collectie gulden gespendeerd om het gezin mooi in
Maatschappij van de kleren te steken, maar dit kledingpakket
Weldadigheid, kan dus ongebruikt bij Tijmes in de kast
Frederiksoord blijven liggen.
HET WERK ZIJNER HANDEN
De familie Tijmes komt in hoeve 45, op de
vierde rij vanaf de Vledderweg (die tegen
woordig Majoor van Swietenlaan heet).
Het zijn eenvoudige huisjes, niet groot,
maar onvergelijkbaar beter dan de armen
huisvesting in de steden. Wie heden ten
dage door Frederiksoord loopt kan nog een
boel van die huisjes in hun oorspronkelijke
staat zien. Nou ja, als je het dubbelglas
wegdenkt en de centrale verwarming...
En prompt begint ook het werk. Het is
hier geen vakantiekamp, de bedoeling is
dat iedereen met zijn werk niet alleen de
eigen kost bij elkaar scharrelt maar ook de
gedane investeringen terugverdient, zodat
met dat oorspronkelijke geld een volgende
kolonie gesticht kan worden en nog een en
nog een. Mannen en oudere jongens
werken op het land, vrouwen en de andere
kinderen spinnen wol en vlas. De familie
Tijmes doet het best goed. En, wat
minstens zo belangrijk is, ze zijn blijkbaar
stille werkers. Ze bemoeien zich er niet
mee als er onrust op de proefkolonie
ontstaat. Veel kolonisten voelen zich
tekortgedaan, vinden dat zij onderbetaald
worden voor het werk dat ze verrichten, er
wordt soms werk geweigerd, er worden
plannen gesmeed, er wordt gepraat over
opstand. Niet door de Alkmaarders, de
directeur noemt Klaas Tijmes "van een
braaf oppassend gedrag."
KAASMAKERIJ
In het voorjaar van 1819 worden er aan de
achterkant van de stenen huisjes houten
schuren gebouwd en als het tot veevoeder
bestemde gewas er florissant bij staat,
wordt voor elke proefkolonist een koe
aangeschaft. De koeien blijven eigendom
van de Maatschappij, de kolonisten betalen
er huur voor en mogen de opbrengsten,
inclusief eventuele kalveren, houden. Er
komt meteen roep om een kaasmakerij.
Het is de kolonist uit de kaasstad Alkmaar
die zich hiervoor meldt. Hij laat weten in
het kaasmaken "volkomen bedreven te
zijn, zijnde dit voor hem en zijne vrouw
acht agtereen volgende jaren hunne
eenigste bezigheid geweest." De Maat
schappij schaft alles aan wat nodig is, zoals
"waaivaten, stremvaten, tijmvaten,
zoutbakken, pekelbalies, kaasdoeken" en
voor het op Alkmaarse leest geschoeide
vervoer van de kazen natuurlijk de
traditionele 'halsjukken'. Kort daarop is de
'karnmolen' in het grote gebouw in
gebruik. De kolonisten kunnen tegen
4 Oud Alkmaar 2008