6 maart begraven in de Grote Kerk, waar zijn grafsteen (met inscriptie uit 1954) te vinden
is bij de toegangsdeur naar het Van Covelens-orgel en de Herenkamer. Zijn leerling
Pieter Campen, in het dagelijks leven koffieschenker in de Langestraat'4, was sinds 1728
organist van Kapelkerk en zou die functie tot aan zijn overlijden in 1758 blijven
vervullen.
1760-1762: De bouw van het Müller-orgel
De befaamde Alkmaarse gemeentearchivaris Cornelis Bruinvis schrijft het volgende:
'Den 21 augustus 1760 trof het kerkgebouw eene groote ramp. 's Namiddags te 2 uren
ontstond door onvoorzichtigheid der loodgieters brand, en binnen 2 uren was al het
brandbare vernield, zoodat er niets dan muurwerk overbleef Al het inwendige ging er
bij verloren, met uitzondering slechts der regeeringsbanken tegen de achtermuur van
het in steen overwelfd halfkruis en de burgemeesterswapens op de beide zuilen ervan'.15
Het Schnitger-orgel ging bij de brand geheel verloren.
De herbouw werd snel ter hand genomen: negen dagen na de brand machtigde de
vroedschap de burgemeesters tot het opnemen van de daarvoor benodigde gelden. Op
4 december 1760 kregen de orgelmakers Christian Müller en zij n zoon Pieter de opdracht
om een nieuw orgel te maken met 17 registers, 2 klavieren en aangehangen pedaal. De
aanneemsom bedroeg 4000 gulden. Met Christian Müller (1690-1763) verzekerden de
burgemeesters zich van een van de beste orgelmakers die op dat moment in Holland
actief waren.
Het instrument, het laatste opus van Christian Müller, vertoont qua dispositie en
frontopbouw duidelijk de signatuur van de maker. Vergelijkingsmateriaal bieden
bijvoorbeeld diens orgelfronten van de Haarlemse St. Bavokerk (Rugwerk, 1738) en de
Engelse Kerk (1753) van het Begijnhof in Amsterdam. Toch wijkt het orgel van de
Kapelkerk qua uiterlijk wezenlijk van deze instrumenten af, wat veroorzaakt wordt door
een grootschalige ombouw in classicistische stijl waarin het orgel is opgenomen.
Hierdoor lijkt het instrument groter dan het feitelijk is. Wie de ontwerper ervan is staat
tot op heden nog niet vast. De stadstimmerbaas in die tijd was echter Albert Jansz. van
Panders (ca. 1713-1781). Waarschijnlijk had hij niet alleen de supervisie maar was hij ook
de architect van de herbouw van de Kapelkerk. Omdat het contract met Müller uit
drukkelijk vermeldt dat de stad de kas en het snijwerk zou leveren, is het ontwerp
wellicht aan Van Panders toe te schrijven. De ombouw roept met zijn zuilen en gebogen
fronton onmiskenbaar associaties op met barokke gevels. Verder zal ongetwijfeld de
classicistische orgelkas van het Van Hagerbeer/Schnitger-orgel van de Grote Kerk voor
de nodige inspiratie gezorgd hebben. Het is met name de onderkas van dit instrument
(waarin zich het Rugpositief bevindt) dat overeenkomsten vertoont met het ontwerp
voor de Kapelkerk: ook daar wordt een orgel omvat door een zuilenstelling die met de
kerkwanden is verbonden door middel van pilasters. Het zeer fraaie beeldhouw- en
snijwerk in rococostijl werd vervaardigd door Asmus Frauen (1707-1779) uit Amsterdam