de Kapelkerk, waar hij toe zijn dood in juni 1708 organist zou blijven. Tegen het eind van
zijn 38-jarige ambtsperiode onderging het orgel van de Kapelkerk een belangrijke
verbouwing.
In 1705 voerde de bekende Amsterdamse orgelmaker Johannes Duytschot een
ingrijpende renovatie uits, waarbij deze de omvang van de klavieren vergrootte naar vier
octaven. Daarvoor moesten er in de bas vijf tonen worden toegevoegd. Ook voegde
Duytschot een pedaalklavier toe en verlaagde hij, zoals reeds besproken, de toonhoogte
met een hele toon door alle pijpen twee plaatsen op te schuiven. Ten slotte voegde hij
nog een belangrijk register toe voor de begeleiding van de kerkzang: een Cornet 4 sterk.
Dit in Holland zeer populaire orgelregister was alleen uitgebouwd over de rechterhelft
(de discant) van het klavier en bestond uit vier hoge fluitpijpjes per toets, waarmee de
zangwijs krachtig kon worden versterkt. Verder werd het orgel, dat 'te voren maar
slegtelijk geverft was', door de stadswerkers opnieuw geschilderd en verguld, 'gaande
daaraan 48 boekjes goudt'.9
Een nieuwe stadsorganist
Als opvolger van Hendrik Backerus werden in 1708 twee organisten benoemd: Cornelis
van Herk (conrector van de Latijnse school) en Gerhardus Kempher10 (eveneens
verbonden aan de Latijnse school). Het was dus een echt bijbaantje dat door deze beide
classici gezamenlijk werd vervuld! Kempher vroeg in 1711 ontslag in verband met de
voortzetting van zijn studie en werd opgevolgd door Pieter de Jeugd, die tot 1721 als
nevenorganist zou fungeren. Bepaald geen bijbaantje was echter de functie van stads
organist. Tegenwoordig zouden we een dergelijke veelomvattende functie zondermeer
als 'fulltime job' kwalificeren. De organist had bovendien diverse neventaken zoals die
van klokkenist, begeleider van het muziekcollege (een door de stad ondersteund
musicerend en zingend gezelschap met een eigen concertzaal) en muziekleraar aan de
plaatselijke burgerij.11 Toen stadsorganist Egbertus Enno Veldcamp (bijgenaamd
'dronken Ebbe'!12) op 22 april 1722 'naa een ziekte van weynige uuren' was overleden
namen de organisten van de Kapelkerk diens taken voorlopig waar. Pas op 1 september
besloot de vroedschap een geschikte opvolger te zoeken 'wegens het afsterven voor
enigen tijd van Egbertus Veldkamp'. Het besluit was echter slechts een formaliteit, want
op dat moment waren de proefspelen op de orgels en de klokken al gaande! Gerhardus
Havingha uit Appingedam kwam daarbij als eerste uit de bus en op 3 september werd
hij benoemd. Zijn benoeming luidde een roerige episode in die grote gevolgen voor de
Alkmaarse orgels zou hebben, ook voor het orgel van de Kapelkerk.
Defect
Toen Cornelis van Herk op zondag 26 november 1724 de kerkdienst wilde gaan
begeleiden kreeg hij de schrik van zijn carrière: uit het orgel kwam slechts gesis en
geknars. Wat nu? Er zat niets anders op dan onverrichterzake naar huis terug te keren