(een halve toon ónder normaal) zou 'een meenigte van psalmen' juist weer hoger
gespeeld moeten worden! Iemand die zich echter 'als organist te scheep begeeft' zou,
aldus Havingha, altijd in staat moeten zijn om de psalmen door middel van
transponeren op de gewenste toonhoogte te spelen. Hieraan kleefde echter een bezwaar:
de Hollandse orgels rond 1700 waren gestemd in de middentoonstemming waarin het
aantal zuiver klinkende toonsoorten beperkt was. Men kon een psalmbegeleiding dus
niet zomaar een toon hoger of lager spelen. Het klonk dan soms gewoon vals! Vandaar
dat Hendrik Backerus en stadsorganist Egbertus Veldcamp in een rapport5 over het
Kapelorgel uit begin 1705 opmerkten dat 'dat [transponeren] noijt soo goet is als de
eijgen toon'.
Orgelrenovaties in 1631, 1656 en 1705
Toen in 1630 de Amsterdamse orgelmaker Levijn Eekman het Van Covelens-orgel in de
Grote Kerk onder handen had, besloten de burgemeesters tevens het orgel in de
Kapelkerk op te laten knappen. Uit de bewaard gebleven overeenkomst van 15 februari
1631 blijkt dat Eekman voor het Van Covelens-orgel van de Grote Kerk drie nieuwe
blaasbalgen moest vervaardigen terwijl hij de drie oude moest repareren en over
brengen naar het orgel van de Kapelkerk: een vroege vorm van recycling! Daarnaast
leverde Eekman een nieuw fluitregister en voegde hij een 'tremulant'6 en een
'nachtegaal'7 toe. In bijlage 2 van dit artikel staat de toenmalige dispositie vermeld.
In de zomer van 1656 werd het instrument door orgelbouwer Jacobus van Hagerbeer
gerepareerd en verplaatst naar het schip van de kerk. Het kreeg een plaats op een portaal
boven de hoofdingang dat werd voorzien van een balustrade in classicistische stijl. Van
deze situatie bestaat nog een afbeelding van de befaamde kunstenaar Pieter Saenredam
(1597-1665), die in 1661 twee interieurtekeningen van de Kapelkerk vervaardigde.
Vanaf 1656 nam de zoon van stadsorganist Jacob Crabbe de bespeling van het orgel waar,
waarvoor vader Crabbe in 1660 na enig aandringen 60 gulden kreeg uitbetaald. Toen
stadsorganist Jacob Crabbe in 1670 overleed bleek de ontstane
vacature moeilijk te vervullen. Daarom besloten de burgemeesters
de uit Alkmaar afkomstige Hendrik Backerus tot waarnemend
stadsorganist te benoemen, totdat er een definitieve opvolger
gevonden was. Uit de instructie die voor hem werd vastgesteld,
blijkt dat hij zowel in de Grote Kerk als in de Kapelkerk 'onder 't
zingen van de psalmen' moest spelen. Nadat de zegen uitgesproken
was moest hij vervolgens 'in 't speelen van de psalmen die gezongen
sijn continueren of een ander opheffen' (het sinds 1588 bestaande
orgelspel 'na de predicatie'). Dagelijks diende hij van 11 tot 12 uur
een bespeling in de Grote Kerk te geven. Op 29 mei 1684 werd hij,
toen Gerhard van der With uit Hoorn benoemd werd tot
stadsorganist, met behoud van zijn traktement, overgeplaatst naar
Interieur van de Kapelkerk
naar het westen door Pieter
Saenredam, 1661. Detail van
het orgelfront.
Bron: Gary Schwartz en
Marten Jan Bok, Pieter
Saenredam, de schilder in zijn
tijd (Den Haag, 1989)