en Willem Straetmans afkomstig uit Brussel (overleden te Alkmaar in 1776).
Op 30 september 1761 deelden de burgemeesters de vroedschap mee dat jonkvrouw
Johanna Geertruida le Chatelain voor de bouw van het orgel 5000 gulden had
aangeboden onder voorwaarde, dat haar naam en wapen er op geplaatst werden. De
burgemeesters kregen toestemming van de vroedschap om deze schenking in dank te
aanvaarden. Op 10 november 1761 bevestigden de burgemeesters dat de jonkvrouw dit
bedrag inderdaad had betaald. Zij was van plan geweest die som 'te eeniger tijd te
vergrooten, zoodat gezegd kon worden, dat het orgel geheel door haar was gegeven'.
Jonkvrouw le Chatelain betaalde uiteindelijk 8000 gulden. De totale bouwkosten
kwamen uit op ruim 9578 gulden.15 De cartouche met de tekst die aan deze schenking
herinnert bevindt zich nog steeds op de orgelkas, evenals de wapens van de vier
regerende burgemeesters van 1762: mr. Nanning Hendrik Daey, Carel de Dieu, Adriaan
Baart en jonkheer Jacob van Cats.
Op 16 december 1762 werd de herbouwde Kapelkerk feestelijk in gebruik genomen en
werd ook het orgel voor het eerst bespeeld. Hieraan herinnert een opschrift dat aan de
binnenzijde van het orgel is aangebracht. De tekst luidt: 'Den 16 December 1762 is dit
orgel voor de eerste maal onder de Godsdienst gebruykt en de nieuw geboude Kerk op
den selvden dag ingewijd door Cornelius Stuurman oudste Leeraar'.
Het gebruik van het Müller-orgel in de 18de eeuw
Het Müller-orgel was bij uitstek toegerust om te kunnen functioneren in de
kerkdiensten, ter ondersteuning van de kerkzang. Daarnaast vond steevast na afloop van
de dienst een bespeling plaats, waarbij de organist variaties speelde op de in de dienst
gezongen psalmen en/of gezangen. Dit was in zijn instructie vastgelegd.
In 1771 gaf de Alkmaarse stadsorganist Fredrik Willem Michelet (1720-1773) een
begeleidingsbundel uit, getiteld: 'De Zangwysen der CL Psalmen Davids en der
Lofzangen', die zowel in de kerk als thuis gebruikt kon worden. In een uitgebreid
voorwoord geeft hij uitvoerige informatie over de toenmalige wijze van zingen en
begeleiden. Daaruit blijkt dat men destijds zéér gedragen en in gelijke noten
(isoritmisch) zong; het oorspronkelijke ritme, waarin de melodieën nog wel genoteerd
stonden, was zoals Michelet dat formuleerde 'hedendaags in onze kerken buiten
gebruik'. Teneinde alles 'eendrachtig' te laten verlopen, diende 'de gemeente na[ar] het
orgel en de organist na[ar] het zingen te luisteren'. Tussen de zangregels diende de
organist een 'loop of lyding' (een tussenspel) te spelen. In een burgemeestersresolutie uit
1777 werd deze praktijk in navolging van 'eenige andere plaatzen binnen dese provincie'
officieel bekrachtigd.17 Ook werd er buiten het kerkelijk kader op het orgel gemusiceerd.
Zo verzocht bijvoorbeeld stadsorganist Michael Körnlein in 1786 aan de burgemeesters
of hij en zijn zoon Jean George 'de vrijheid mogen hebben, om woensdags van 3 tot 4
uuren privatim op het Kapels-orgel voor eenige liefhebbers, volgens een inteekenings-
plan te musiceeren'. Besloten bespelingen voor de liefhebbers dus!