Het college was meteen enthousiast over het idee van een stadsfeest. Bij gemeente
archivaris Wortel werden inlichtingen ingewonnen over de juiste dag van de stads-
rechtverlening en ook informeerde men hoe elders de feestelijkheden waren aangepakt.
Breda was daarbij het grote voorbeeld.
In april 1952 stelde het college een 'hoofdcomité' in, dat zorg zou moeten dragen voor de
organisatie van de feestelijkheden. Voorzitter ervan werd de advocaat mr. G.A. de Lange,
de toenmalige voorzitter van de 8 October Vereniging. Wat precies de motieven zijn
geweest om sommige mensen te vragen in het comité plaats te nemen is vaak niet
duidelijk. Het verrast niet dat vertegenwoordigers van de historische vereniging en de
plaatselijke VW zitting hadden in het comité. Ook begrijpelijk is dat men er op lette dat
de diverse Alkmaarse religieuze gemeenschappen erin vertegenwoordigd waren. Ook
aan de arbeidende bevolking was gedacht: de typograaf en vakbondsman H.W. Kaagman
diende haar te vertegenwoordigen.
In januari 1953 werd het comité omgezet in een stichting onder de naam 'Alkmaar 700
jaar stad'. De stichting kreeg van de gemeente een werkkapitaal van een ton, terwijl de
gemeente garant stond voor in totaal 2 ton. Er werd naar gestreefd om het feest zoveel
mogelijk zichzelf te laten terugbetalen. Toen de burgemeester in een eerste bijeenkomst
met het comité meedeelde dat de feestelijkheden 'zichzelf zullen moeten bedruipen'
reageerde commissielid Cloeck met de opmerking 'dan kunnen we meteen wel naar huis
gaan'.5 Pas toen bleek dat de gemeente binnen nader te bepalen grenzen garant wilde
staan voor eventuele verliezen, was iedereen weer gerustgesteld.
Het idee dat de gemeente niet - of althans niet diep - in de buidel zou hoeven te tasten,
was overigens niet geheel onrealistisch. In Breda leverden de stadsfeesten van 1952 een
batig saldo op van ruim f90.000.6
Plannen en kritiek
In mei 1953 legde de stichting haar eerste plannen voor aan het gemeentebestuur.7 Het
moest een feest voor de gehele burgerij worden. Er moest vooral gelet worden op het
feestelijke karakter van de diverse evenementen voor een breed publiek, wat volgens de
stichting inhield dat er niet te hoge eisen aan het culturele peil gesteld mochten
worden. Het feest moest kort en krachtig zijn en duren van 5 tot en met 12 juni. Ook
mocht het niet lijken op het Ontzetfeest. Aanvankelijk dacht men aan de Hout als
locatie voor het feestterrein, maar een door de stichting aangetrokken adviseur,
J. Kleiboer uit Deventer, die in Enschede een groot agrarisch feest had georganiseerd,
had dit afgeraden. Het feest moest volgens hem midden in de oude binnenstad
gehouden worden. De stichting besloot toen het feestterrein te plannen op het
Canadaplein en de Paardenmarkt met het aangrenzende bolwerk. De stichting wou er
een internationale folkloristische en culinaire tentoonstelling laten plaatsvinden, onder
de werktitel 'Europa komt naar Alkmaar'. In de Rijks-HBS kon dan een historische
tentoonstelling worden ingericht (later bleek dat het gebouw wegens een verbouwing