'Omtrent Paeschen des jaers 1399 zijn vergadert geweest binnen Amersfoord Heer
Willem Hendrickx tot Amersfoort, Heer Wermbold to Utrecht, Heer Gysbert to
Amsterdam, Heer Hugo te Haerlem, Heer Pauwels to Medenblick, Heer Harman
ter Goude ende sommige andere paters ende hebben goet gevonden, dat dese
voornoemde fratres binnen Amersfoort souden aennemen 't leven van St Franciscus
die derde regel, ende is geconfirmeert van den paus Nicolaus 4tus'.8
Ook vóór 1399 was Hugo Goudsmid uitermate actief geweest in het stichten en
begeleiden van gemeenschappen die in de geest van de Moderne Devotie leefden. Hij
werd in 1334 in Haarlem geboren, uit een aanzienlijke familie. Nadat hij weduwenaar
was geworden, koos hij voor een geestelijk leven en werd in 1382 tot priester gewijd. In
1402 werd hij pastoor van het Haarlemse Begijnhof Zijn actieradius bleef echter niet
beperkt tot het Begijnhof. Hij aanvaardde, samen met twee andere priesters, de
eigendom van een zusterhuis in de Caeciliasteeg in Haarlem, hij stichtte in 1397 een
fraterhuis in zijn eigen woonhuis (het Heer-Hugo Goudsmidhuis) en in 3407 was hij
betrokken bij de stichting van een Windesheimer mannenklooster bij Haarlem. Buiten
de stadsgrenzen van Haarlem, onderhield hij contacten met de begijnhoven van Leiden
en Amsterdam en met de zusterhuizen van Alkmaar en Hoorn en was hij betrokken bij
de stichting van het mannenklooster Engelendaal bij Leiderdorp.9
Bij de overdracht en resignatie van zijn woning ten behoeve van de stichting van een
fraterhuis (de akte werd opgemaakt op 23 januari 3397), trad als getuige Willem Spaen,
'perpetuus vicarius' van Alkmaar, op. Willem Spaen stond, zoals gezien, samen met
Hugo aan de wieg van het Oude Hof10
'Zusteren van penitencien tot Alcmaer woenende achter den toern'11
Na de oprichting als gemeenschap van zusters, nam het Oude Hof de derde regel van
Sint Franciscus aan. De overgang naar de status van tertiarissen kan niet met zekerheid
worden gedateerd. In 1414 wordt de gemeenschap aangeduid als 'susteren van Sinte
Katrinen'12 en pas in 1417 wordt het predikaat 'van penitencien' aan hun naam toe
gevoegd. De ontwikkeling richting een kloosterlijk leven is een algemeen voorkomend
fenomeen in gemeenschappen onder invloed van de Moderne Devotie. De zusters
kregen pas in 1464 van Jan van Schiedam, kanunnik van de Sint Jan in Utrecht en pastoor
van Alkmaar, toestemming om hun convent te besluiten 'alst hun en haren oversten
belieft'. Hij vergunde tevens de zusters een kapel met kerkhof en een toren met klok te
laten wijden, een altaar te stichten en een priester aan te stellen tot het verrichten van
diensten (waaronder de biecht afnemen). Het privilege werd op 6 april 1468 door
David van Bourgondië, bisschop van Utrecht, bevestigd.13 In zijn briefbeschreef Jan van
Schiedam nauwkeurig de liturgische activiteiten die in de kapel plaats mochten vinden.
In de kerk konden collatiën (geestelijke toespraken, preken) en gezongen missen worden
gehouden, doch met gesloten deuren en vóór 9 uur. Op bijzondere gelegenheden (bij de