Gezondheidsproblemen noodzaken de jonkheer om per 14 juni zijn ontslag aan te vragen; dr. H.E. van Gelder volgt hem per 1 augustus 1900 op. Gezondheidsproblemen spelen na verloop van tijd ook een rol bij gemeentearchivaris Bruinvis. Maar wat wil je als je op bijna 71-jarige leeftijd nog zo'n carrière start. Zo meldt hij in het jaarverslag 1916 onder andere: 'Door herhaalde en langdurige ongesteldheid was ik buiten staat iets noemenswaardig voor de pers gereed te maken'. Inderdaad een gruwel voor iemand als Bruinvis, die al zoveel publicaties op zijn naam heeft staan. Daarom kondigt hij op het eind van dit jaarverslag aan ontslag te nemen als gemeentearchivaris, wat hem per 25 april 1917 op de meest eervolle wijze wordt verleend. Per 1 juli 1917 wordt mej. C.E.C. Bruining, sinds 1910 werkzaam als adjunct, tot zijn opvolgster benoemd. Een bijzondere benoeming omdat ook al in die tijd vrouwelijke gemeentearchivarissen dun gezaaid waren. Maar zij heeft ongetwijfeld als adjunct laten zien dat zij wel degelijk 'haar mannetje stond'. Toch heeft haar eerste jaarverslag een wat zure ondertoon: 'Het is mij, tot mijn spijt, niet vergund geweest, het verslag uit te brengen over het eerste jaar Wat is het geval: de volijverige oud gemeentearchivaris Bruinvis beschouwde zijn taak nog niet als afgedaan. Hij was immers nog tot 25 april 1917 in functie geweest en wilde op z'n minst over die periode het verslag maken. Toen mej. Bruining kort na haar aantreden ook nog langere tijd door ziekte afwezig was, zag hij zijn kans schoon om maar het volledige jaarverslag te schrijven. Haar tweede jaarverslag over 1918 getuigt van een andere, energieke aanpak, ondanks haar opnieuw langdurige afwezigheid wegens ziekte. Ook in 1920 moet zij om dezelfde reden langdurig verstek laten gaan en tenslotte eindigt zo noodgedwongen haar carrière per 1 april 1922. Het overlijden op 4 april 1922 van oud-gemeentearchivaris Bruinvis betekent een verlies voor historie-minnend Alkmaar. In zijn testament wijst Bruinvis de gemeente Alkmaar aan als zijn erfgenaam. Zijn voor die tijd aanzienlijk vermogen bestemt hij in de eerste plaats voor de bezoldiging van de archivaris/bibliothecaris/conservator. Kort daarna, op 27 april 1922, doet de heer N.J.M. Dresch zijn intrede als opvolger van mej. Bruining. Het duurt niet lang, of tussen hem en burgemeester en wethouders ontstaat een uitvoerige correspondentie over de uitleg van het testament van Bruinvis. Dresch ziet de opbrengst uit dit vermogen graag bestemd tot zijn 'meerder bezoldiging', terwijl de gemeente als standpunt inneemt dat de erflater niet anders heeft bedoeld dan het instandhouden van de functie van archivaris/bibliothecaris/conservator. Nadat ook Gedeputeerde Staten door Dresch zonder resultaat in deze kwestie zijn gemoeid, legt hij zich neer bij de status quo. Hij is de stuwende kracht achter de gezamenlijke huisvesting in 1926 van gemeentearchief en openbare bibliotheek in het naast het stadhuis gelegen pand het Moriaanshoofd. Zijn onverwacht overlijden op 30 november 1937 maakt een abrupt eind aan zijn werk als gemeentearchivaris. Als de gemeenteraad op 7 april 1938 Th.P.H. Wortel tot gemeentearchivaris benoemt,

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 2000 | | pagina 6