blijkt helaas niet uit de bewaard gebleven brieven. In ieder geval bestelde Gijsbert in
1819 een char a bancs'(janplezier) bij de carossier' F. de Wit en liet hij bij dezelfde een
ander rijtuig verbouwen.15
Een verhaal apart vormt de aankoop van jachthonden via Heberlé. Fontein Verschuir
was een fervent jager.16 In april 1810 schreef Clasens, die kennelijk al enige tijd op zoek
was, dat hij nog geen goede hond voor Gijsbert had gevonden. Eind juni had hij echter
een goede en mooie op het oog die prima apporteerde en zeer gehoorzaam was. Alleen
dook de hond niet graag het water in om geschoten wild op te halen omdat zijn op
leeftijd gekomen baas de jacht op watervogels had opgegeven. Gijsbert ging inderdaad
tot aankoop over. In januari 1816 vroeg hij zijn relatie nog eens naar een jachthond uit
te kijken. Heberlé vond inderdaad een uitstekende drie a vier jaar oude hond. Fontein
Verschuir kocht het dier voor 50 gulden waarna het met een steenschipper werd
meegegeven.
Gijsbert schafte voorts met hulp van Heberlé steenkool, kool-, gras- en klaverzaad,
matrassen, Eau de Cologne, kachelpotlood en koffers aan en informeerde voor een
Alkmaarse relatie naar de graanprijzen in Brussel. Heberlé schoot tenslotte ook nog
iedere drie maanden Gijsberts abonnement op de krant 'Le Vrai Liberil' voor. Moest
Clasens om een of andere reden in Alkmaar zijn, dan ging hij natuurlijk bij de familie
Fontein Verschuir op bezoek. Omgekeerd nodigde Heberlé direct Fontein Verschuir in
zijn huis toen deze in het najaar 1816 in Brussel moest zijn, mogelijk in verband met een
vergadering van de Staten-Generaal aldaar.
Besluit
Clasens Heberlé kwam in de loop van 1817 te overlijden. Zijn weduwe en daarna ene Jan
van Haelen Heberlé -zonder twijfel familie- zetten echter de steenleveranties aan de
Hondsbossche tot 1825, en de pacht van het Alkmaarse vuilnis tot 1828 op oude voet
voort. Zij bleven ook als voorheen bemiddelen bij de aankopen van de familie Fontein
Verschuir in Brussel.17 Er zijn echter na juni 1818 geen brieven meer bewaard gebleven
en daarmee wordt het voor ons tijd om de balans van de contacten tussen Gijsbert en
Clasens op te maken.
Daarbij moet dan vooral worden benadrukt dat Fontein Verschuir zich in zijn relatie
met Heberlé niet altijd op zijn gemak heeft gevoeld. De verstrengeling van de
ambtelijke en de privésfeer baarde hem soms zorgen. In juli 1814 schreef Fontein
Verschuir naar Brussel dat de geleverde steen veel te licht van gewicht was. Bovendien
kon hij elders puike steen voor 12 gulden per last krijgen, terwijl Heberlé 14 gulden
rekende. Men zou wel eens kunnen denken van Uedele bij voorkeur te hebben
ingekogt om dit of dat eigen voordeel'.18 Heberlé verdedigde zich door ondermeer te
wijzen op de uitstekende, zware kwaliteit van zijn steen. Gijsbert veegde begin 1815 dit
soort argumenten evenwel resoluut van tafel en maakte meteen van de gelegenheid
gebruik om op te merken dat hij over deze zaak reeds onaangenaamheden gehoord