de kerkschatten toevallen en doet Laurentius in het gevang brengen om te weten te
komen waar dat goud verborgen wordt gehouden. Laurentius weigert en in zijn
weigering komt de door hem verlangde marteldood in het zicht. Want Decius geeft
Laurentius slechts drie dagen hem de schatten over te dragen. Maar hij, Laurentius,
maakt blinden ziend en doopt de heiden Lucillus opdat ook hij het licht krijgt. En
overeenkomstig zijn roeping als diaken verzamelt hij armen en zieken en blinden, geeft
hun de kerkschatten en laat hen zien aan de keizer als de werkelijke schatten van de
Kerk. Daarop dreigt de keizer hem ter dood te brengen. En zo gebeurt. Op een rooster
ondergaat hij de vuurdood en verkrijgt zo de martelaarskrans ten eeuwigen leven. Tot
in kleinigheden wordt Laurentius' leven en sterven verhaald in de Legenda aurea, de
gulden legenden, verzameld door Jacobus de Voragine in de 13de eeuw, overvloedige
bron voor opdrachtgevers en schilders tot uitbeelding van heiligenlevens. Maerten van
Heemskerck heeft de twee meest vermeldenswaardige gebeurtenissen uit Laurentius'
leven weergegeven - zijn uitdeling van de kerkschatten op het rechter luik, zijn
roostering als marteldood op het linker luik.
In het rechter tafereel deelt Laurentius, gekleed als diaken in albe en dalmatiek,
penningen uit aan de armen - een verlepte vrouw en een benige man, een kreupele die
zijn arm uitstrekt en een kind dat naar hem reikt. Achter hem staan voorname lieden,
opdrachtgevers van het altaarstuk. Rechts de toeschouwer aankijkend Dirk van
Teylingen, schatmeester van de Alkmaarse kerk, ook hier de schaal met schatten
ophoudend waaruit Laurentius uitdeelt. Links naast hem met kruinschering
Hieronimus Jansz., priester van de Alkmaarse kerk. En tussen hen beiden in, eveneens
het tafereel uit kijkend, de schilder zelf Verder andere voornamen. Alsof Laurentius'
handeling nog niet voldoende in beeld blijkt gebracht, is tussen de groep van de armen
en de groep van de aanzienlijken deze tekst aangebracht: Dispersit dedit pauperibus (Hij
deelt uit, hij geeft aan de armen) - naar de psalmist (112:9).
In het linker tafereel ligt Laurentius naakt als de held geketend aan het rooster. Drie
beulen omringen hem en doen hun werk. De ene jaagt het vuur aan met de blaasbalg,
de andere legt met een tang een vurige kool op de arm van de martelaar, de derde houdt
hem op het rooster met een vleesvork naar in Maertens tijd gevestigde wijze van
weergave. Ook hier hoogwaardigheidsbekleders, de keizerlijke vooraan met achter hem
de hand voor de mond houdend uit schaamte, de door Laurentius kort tevoren gedoopte
Lucillus. Ook hier in het midden een aangebrachte tekst: Assatus sum iam versa et manduca
(Ik ben gebraden, nu de andere kant nog en eet me dan op) - variant op woorden in de
Legenda aurea.
Beide taferelen - de uitdeling en de roostering - worden bijeengevoegd door het
antiquiserende bouwwerk in maniëristische trant, gedragen rondom door
godenfiguren. Links vooraan staat Jupiter met zijn adelaar, rechts vooraan staat Juno
met haar pauw. Daarachter aan de ene zijde Laurentius die de armen aan de keizer toont,
aan de andere zijde Laurentius die door de keizer wordt bedreigd. Op het dak van het