De Vier Staten.
Drie heeren en een boer
Die zaten zaam te praten,
Zoo over dit en dat
En ook hun doen en laten.
En ieder voor zich zelf
Die meende wel, dat hij
Zeer nuttig werkzaam was
in onze maatschappij.
Doch eer ik verder ga,
Moet ik u nog vertellen,
Wie of die heeren zijn.
'k Heb u dan voor te stellen:
De Dominé, dat 's een,
De Advocaat, dat 's twee,
De Krijgsman, dat is drie
En vier, dat is boer "Zee".
De dominé, die zei:
Dat hij altijd zou streven
Om Zondags in de kerk
Het beste weer te geven.
Hij zei: ik bid voor u
Steeds eiken Zondag weer
Den besten zegen af
Van Onzen Lieven Heer.
De advocaat, die zei:
Ik hou mij aan de wetten,
En niets ter wereld kan,
Meen ik, mij dit beletten.
Ik pleit voor u mijn vriend
Met tact en wijs beleid,
Ik streef in ied're zaak
Naar recht en billijkheid.
De krijgsman is kordaat
En zei, te willen vechten
Voor orde, vrijheidszin,
En schending van 's Lands rechten.
Hij heeft zijn leven veil
En strijdt met vaste hand
Als 't moet, voor het behoud
Van 't lieve vaderland.
Toen nam de Boer het woord
En zei, te respecteeren,
Al wat hij had gehoord
Van eerstgenoemde heeren.
En ook, hij meende wel
Zoo goed als menigeen
Te werken in zijn stand
Tot nut van 't algemeen.
De boer, die ploegt het land
En strooit het zaad in d'aarde,
En oogst het kostbaar graan,
Voor 't menschdom van veel waarde.
Hij melkt de koeien, en
Hij levert boter, melk,
Als kaas en vleesch en vet,
Zoo goed voor bijna elk.
Tot zoover sprak de Boer.
En, hoort gij nu eens praten:
Bij Alkmaar staat een huis
Dit noemt men "De Vier Staten",
En als gij soms niet weet,
Wat of dit toch beduidt,
Dan zeg ik u nog dit,
Waarmee ik dan besluit.
Daar stond eertijds een huis
Waaraan een uithangteeken,
Dat uren in het rond
Somtijds van zich deed spreken.
Daar was een uithangbord
Dat gaf vier standen aan,
En ieder prees om 't meest
Zijn reden van bestaan.
Zoo onder Dominé, daar stond:
Ik bid voor u.
En onder d' Advocaat, daar stond:
Ik pleit voor u.
En onder den Soldaat, daar stond:
Ik strijd voor u.
En onder onzen Boer, daar stond:
En of gij bidt of pleit of strijdt
Ik heb de kip, die d' eieren leit.
16